Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 23 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 23

1 ENde de geheele menichte van haer stondt op ende leydde hem tot Pilatum.
2 Ende sy begonden hem te beschuldigen, seggende, Wy hebben bevonden dat dese het volck verkeert, ende verbiedt den Keyser schattingen te geven, seggende, dat hy selve Christus de Coninck is.
3 Ende Pilatus vraeghde hem, seggende, Zijt ghy de Coninck der Ioden? ende hy antwoordde hem ende seyde, Ghy seght het.
4 Ende Pilatus seyde tot de Overpriesters ende de scharen, Ick en vinde geen schult in desen mensche.
5 Ende sy hielden te stercker aen, seggende, Hy beroert het volck, leerende door geheel Iudea, begonnen hebbende van Galilea tot hier toe.
6 Als nu Pilatus van Galilea hoorde, vraeghde hy, of die mensche een Galileer was.
7 Ende verstaende dat hy uyt het gebiedt van Herodes was, sondt hy hem henen tot Herodem, die oock selve in die dagen binnen Ierusalem was.
8 Ende als Herodes Iesum sach, wiert hy seer verblijdt: want hy hadde van over lange begeerich geweest hem te sien, om dat hy veel van hem hoorde: ende hoopte eenich teecken te sien, dat van hem gedaen soude worden.
9 Ende hy vraeghde hem met vele woorden: Doch hy en antwoordde hem niets.
10 Ende de Overpriesters ende de Schriftgeleerde stonden, ende beschuldighden hem heftichlick.
11 Ende Herodes met sijne krijghs-lieden, hem veracht ende bespot hebbende, dede hem een blinckende kleedt aen, ende sondt hem weder tot Pilatum.
12 Ende op den selven dagh wierden Pilatus ende Herodes vrienden met malkanderen: want sy waren te voren in vyantschap tegen den anderen.
13 Ende als Pilatus de Overpriesters ende de Overste, ende het volck by een geroepen hadde, seyde hy tot haer,
14 Ghy hebt desen mensche tot my gebracht, als eenen die het volck afkeerigh maeckt, ende siet ick hebbe [hem] in uwe tegenwoordigheyt ondervraeght, ende en hebbe in desen mensche geen schult gevonden, van’t gene daer ghy hem mede beschuldight:
15 Iae oock Herodes niet: want ick hebbe ulieden tot hem gesonden, ende siet, daer en is van hem niet gedaen, dat des doots weerdigh is.
16 So sal ick hem dan castijden ende los laten.
17 Ende hy moest haer op het Feest eenen los laten.
18 Doch alle de menichte riep gelijckelijck, seggende, Wech met desen, ende laet ons Barabbam los.
19 De welcke was om sekeren oproer, die in de stadt geschiet was, ende [om] eenen doodt-slag, in de gevanckenisse geworpen.
20 Pilatus dan riep [haer] wederom toe, willende Iesum los laten.
21 Maer sy riepen daer tegen, seggende, Cruyst [hem], cruyst hem.
22 Ende hy seyde ten derdemael tot haer, Wat heeft dese dan quaets gedaen? Ick en hebbe geen schult des doots in hem gevonden: So sal ick hem dan kastijden ende los laten.
23 Maer sy hielden aen met groot geroep, eysschende dat hy soude gekruyst worden: ende haer ende der Overpriesteren geroep wiert geweldiger.
24 Ende Pilatus oordeelde dat haren eysch geschieden soude.
25 Ende hy liet haer los den genen, die om oproer ende doodslagh inde gevanckenisse geworpen was, welcken sy ge-eyscht hadden: maer Iesum gaf hy over tot haren wille.
26 Ende als sy hem wech leydden, namen sy eenen Simon van Cyrenen, komende van den acker, ende leyden hem het cruyce op, dat hy het achter Iesum droege.
27 Ende een groote menichte van volck, ende van vrouwen volghde hem: welcke oock weenden ende hem beclaeghden.
28 Ende Iesus hem tot haer keerdende seyde, Ghy dochters van Ierusalem, en weent niet over my, maer weent over u selven, ende over uwe kinderen.
29 Want siet daer komen dagen, in welcke men seggen sal, Saligh [zijn] de onvruchtbare, ende de buycken die niet gebaert en hebben, ende de borsten die niet gesooght en hebben.
30 Als dan sullen sy beginnen te seggen tot de bergen, Valt op ons: ende tot de heuvelen, Bedeckt ons.
31 Want indien sy dit doen aen het groene houdt, wat sal aen het dorre geschieden?
32 Ende daer wierden oock twee andere, zijnde quaetdoenders, geleydt, om met hem gedoodt te worden.
33 Ende doe sy quamen op de plaetse genaemt Hooftscheel-[plaetse], cruycighden sy hem aldaer, ende de quaetdoenders, den eenen ter rechter, ende den anderen ter slincker [zijde].
34 Ende Iesus seyde, Vader, vergeeft het haer, want sy en weten niet wat sy doen. Ende verdeelende sijne cleederen, wierpen sy het lot.
35 Ende het volck stont ende sagh het aen: Ende oock de Overste met haer beschimpten [hem], seggende, Andere heeft hy verlost, dat hy nu hem selven verlosse, so hy is de Christus de uytvercoren Godts.
36 Ende oock de crijghsknechten tot [hem] komende, bespotteden hem, ende brachten hem edick:
37 Ende seyden, Indien ghy de Coninck der Ioden zijt, so verlost u selven.
38 Ende daer was oock een opschrift boven hem geschreven, met Griecksche, ende Romeynsche, ende Hebreeusche letters, Dese is de Coninck der Ioden.
39 Ende een van de quaetdoenders, die gehangen waren, lasterde hem, seggende, Indien ghy de Christus zijt, verlost u selven ende ons.
40 Maer de andere antwoordende bestrafte hem, seggende, En vreest ghy oock Godt niet, daer ghy in het selve oordeel zijt?
41 Ende wy doch rechtveerdelick: want wy ontfangen [straffe] weerdigh ’t gene wy gedaen hebben: maer dese en heeft niet onbehoorlicks gedaen.
42 Ende hy seyde tot Iesum, Heere, gedenckt mijner, als ghy in uw’ Conincrijcke sult gekomen zijn.
43 Ende Iesus seyde tot hem, Voorwaer segge ick u, heden sult ghy met my in het paradijs zijn.
44 Ende het was ontrent de seste uyre, ende daer wiert duysternisse over de geheele aerde, tot de negende uyre toe.
45 Ende de sonne wiert verduystert, ende het voorhanghsel des tempels scheurde midden [door].
46 Ende Iesus roepende met grooter stemme seyde, Vader in uwe handen bevele ick mijnen geest. Ende als hy dat geseght hadde, gaf hy den geest.
47 Als nu de hooftman over hondert sagh dat daer geschiet was, verheerlickte hy Godt, ende seyde, Waerlick dese mensche was rechtveerdigh.
48 Ende alle de scharen, die daer te samen gekomen waren om dit te aenschouwen, siende de dingen, die geschiet waren, keerden wederom slaende op hare borsten.
49 Ende alle sijne bekende stonden van verre, oock de vrouwen, die hem te samen gevolght waren van Galileen, ende sagen dit aen.
50 Ende siet, een man met name Ioseph, zijnde een Raedsheer, een goet ende rechtveerdigh man,
51 (Dese en hadde niet mede bewillight in haren raedt ende handel) van Arimathea, een stadt der Ioden, ende die oock selve het Coninckrijcke Godts verwachtede.
52 Dese ginck tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu.
53 Ende als hy ’t selve afgenomen hadde, wondt hy dat in een fijn lijnwaet, ende leyde het in een graf, in een rotze gehouwen, daer noch noyt yemant in geleght en was.
54 Ende het was de dagh der Voorbereydinge, ende de Sabbath quam aen.
55 Ende oock de vrouwen, die met hem gekomen waren uyt Galileen, volghden na, ende aenschouwden het graf, ende hoe sijn lichaem geleght wiert.
56 Ende wedergekeert zijnde bereydden sy speceryen ende salven, ende op den Sabbath rusteden sy na het gebodt.

Einde Lukas 23