Statenvertaling.nl

sample header image

Lukas 14 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Lukas 14

1 ENde het geschiedde, als hy gekomen was in het huys van een der Oversten der Phariseen, op den Sabbath, om broot te eten, dat sy hem waernamen.
2 Ende siet daer was een seker water-suchtigh mensche voor hem.
3 Ende Iesus antwoordende seyde tot de Wetgeleerde ende Phariseen, ende sprack, Is’t oock geoorloft op den Sabbath gesont te maken?
4 Maer sy swegen stille. Ende hy nam [hem], ende genas hem, ende liet [hem] gaen.
5 Ende hy haer antwoordende seyde, Wiens esel ofte osse van u lieden sal in eenen put vallen, ende die hem niet terstont en sal uyttrecken op den dagh des Sabbaths?
6 Ende sy en konden hem daer op niet weder-antwoorden.
7 Ende hy seyde tot de genoodde een gelijckenisse, aenmerckende hoe sy de vooraensittingen verkoren: seggende tot haer,
8 Wanneer ghy van yemant ter bruyloft genoodt sult zijn, so en set u niet in de eerste sit-plaetse: op dat niet misschien een weerdiger dan ghy, van hem genoodt zy:
9 Ende hy komende, die u ende hem genoodt heeft, tot u segge, Geeft desen plaetse: ende ghy alsdan soudt beginnen met schaemte de laetste plaetse te houden.
10 Maer wanneer ghy genoodt sult zijn, gaet henen ende set u inde laetste plaetse: op dat, wanneer hy komt die u genoodt heeft, hy tot u segge, Vrient, gaet hooger op. Alsdan sal’t u eere zijn voor de gene die met u aensitten.
11 Want een yegelijck, die hem selven verhooght, sal vernedert worden: ende die hem selven vernedert, sal verhooght worden.
12 Ende hy seyde oock tot den genen die hem genoodt hadde, Wanneer ghy een middaghmael ofte avontmael sult houden, soo en roept niet uwe vrienden, noch uwe broeders, noch uwe magen, noch [uwe] rijcke gebueren: op dat oock de selve u niet te eeniger tijt weder en nooden, ende u vergeldinge en geschiede.
13 Maer wanneer ghy een maeltijdt sult houden, soo noodt arme, verminckte, kreupele, blinde.
14 Ende ghy sult saligh zijn, om dat sy niet en hebben om u te vergelden: want het sal u vergolden worden in de opstandinge der rechtveerdige.
15 Ende als een van de gene die mede aensaten, dese dingen hoorde, seyde hy tot hem, Saligh is hy die broot eet in’t Coninckrijcke Godts.
16 Maer hy seyde tot hem, Een seker mensche bereydde een groot avontmael, ende hy noodder vele.
17 Ende hy sondt sijnen dienst-knecht uyt ter uyre des avontmaels, om den genoodden te seggen, Comet, want alle dingen zijn nu gereedt.
18 Ende sy begonden alle [haer] eendrachtelijck te ontschuldigen. De eerste seyde tot hem, Ick hebbe eenen acker gekocht, ende het is noodigh dat ick uytgae, ende hem besie: ick bidde uw hout my voor verontschuldight.
19 Ende een ander seyde, Ick hebbe vijf jock ossen gekocht, ende ick gae henen om die te beproeven: ick bidde u, hout my voor verontschuldight.
20 Ende een ander seyde, Ick hebbe een wijf getrouwt, ende daerom en kan ick niet komen.
21 Ende de selve dienst-knecht [weder] gekomen zijnde bootschapte dese dingen sijnen heere. Doe wiert de heere des huys toornich, ende seyde tot sijnen dienstknecht, Gaet hastelick uyt in de straten ende wijcken der stadt, ende brenght de arme, ende verminckte, ende kreupele, ende blinde hier in.
22 Ende de dienstknecht seyde, Heere, het is geschiet gelijck ghy bevolen hebt, ende noch is daer plaetse.
23 Ende de Heere seyde tot den dienstknecht, Gaet uyt in de wegen, ende heggen, ende dwinghtse in te komen, op dat mijn huys vol werde.
24 Want ick segge u lieden, dat niemant van die mannen, die genoodt waren, mijn avontmael smaken en sal.
25 Ende vele scharen gingen met hem: ende hy hem omkeerende seyde tot haer,
26 Indien yemant tot my komt, ende niet en haet sijnen vader, ende moeder, ende wijf, ende kinderen, ende broeders, ende susters, jae oock selfs sijn eygen leven, die en kan mijn discipel niet zijn.
27 Ende wie sijn cruys niet en draeght, ende my na en volght, die en kan mijn discipel niet zijn.
28 Want wie van u, willende eenen toren bouwen, en sit niet eerst neder, ende overrekent de kosten, of hy oock heeft ’t gene tot volmakinge [noodich is]?
29 Op dat niet misschien als hy het fondament geleght heeft, ende niet en kan voleyndigen, alle die het sien hem beginnen te bespotten,
30 Seggende, Dese mensche heeft beginnen te bouwen, ende en heeft niet konnen voleyndigen.
31 Of wat Coninck gaende na den krijgh om tegen eenen anderen Coninck te slaen, en sit niet eerst neder, ende beraedslaeght, of hy machtigh is met tien duysent te ontmoeten den genen, die met twintigh duysent tegen hem komt?
32 Andersins sendt hy gesanten uyt terwijle de gene noch verre is, ende begeert ’t gene tot vrede [dient].
33 Alsoo dan een yegelick van u, die niet en verlaet alles wat hy heeft, die en kan mijn discipel niet zijn.
34 Het sout is goet: maer indien het sout smaeckeloos geworden is, waer mede sal het smaeckelijck gemaeckt worden?
35 Het en is noch tot het landt, noch tot den mesthoop bequaem: men werpt het wech. Wie ooren heeft om te hooren die hoore.

Einde Lukas 14