Statenvertaling.nl

sample header image

Markus 3 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Markus 3

1 ENde hy ginck wederom in de Synagoge, ende aldaer was een mensche hebbende een verdorrede handt.
2 Ende sy namen hem waer, of hy op den Sabbath hem genesen soude, op dat sy hem beschuldigen mochten.
3 Ende hy seyde tot den mensche, die de verdorrede handt hadde, Staet op in het midden.
4 Ende hy seyde tot haer, Is het geoorloft op sabbath-dagen goet te doen, ofte quaet te doen? een mensche te behouden, ofte te dooden? Ende sy swegen stille.
5 Ende als hy’se met toorne rontom aengesien hadde, met eenen bedroeft zijnde over de verhardinge van haer herte, seyde hy tot den mensche, Streckt uwe handt uyt. Ende hy strecktese uyt, ende sijne handt wiert herstelt, gesont gelijck de andere.
6 Ende de Phariseen uytgegaen zijnde, hebben terstont met den Herodianen t’samen raedt gehouden tegen hem, hoe sy hem souden dooden.
7 Ende Iesus vertrock met sijne discipelen na de zee, ende hem volghde een groote menichte van Galilea, ende van Iudea.
8 Ende van Ierusalem, ende van Idumea, ende [van] over den Iordaen: ende die [van] ontrent Tyrus ende Sidon, een groote menichte, gehoort hebbende hoe groote dingen hy dede, quamen tot hem.
9 Ende hy seyde tot sijne discipelen, dat een schipken stedes ontrent hem blijven soude, om der scharen wille, op dat sy hem niet en souden verdringen.
10 Want hy hadder vele genesen, alsoo dat hem alle de gene die [eenige] qualen hadden, overvielen: op dat sy hem mochten aenraken.
11 Ende de onreyne geesten als sy hem sagen, vielen voor hem neder ende riepen, seggende, Ghy zijt de Sone Godts.
12 Ende hy geboot haer scherpelick, dat sy hem niet en souden openbaer maken.
13 Ende hy klam op den berch, ende riep tot hem die hy wilde, ende sy quamen tot hem.
14 Ende hy stelder twaelve, op datse met hem souden zijn, ende op dat hy de selve soude uytsenden om te prediken:
15 Ende om macht te hebben, de sieckten te genesen, ende de Duyvelen uyt te werpen.
16 Ende Simoni gaf hy den [toe]-naem Petrus.
17 Ende Iacobum den [sone] Zebedei, ende Ioannem den broeder Iacobi, ende gaf haer [toe-]namen Boanerges, ’t welck is, sonen des donders.
18 Ende Andream ende Philippum, ende Bartholomeum, ende Mattheum, ende Thomam, ende Iacobum, den [sone] Alphei, ende Thaddeum, ende Simonem Cananiten:
19 Ende Iudam Iscarioth, die hem oock verraden heeft.
20 Ende sy quamen in huys, ende daer vergaderde wederom een schare, also dat sy oock selfs niet en konden broot eten.
21 Ende als de gene die hem bestonden, [dit] hoorden, gingen sy uyt om hem vast te houden, want sy seyden, Hy is buyten sijne sinnen.
22 Ende de Schriftgeleerde, die van Ierusalem afgekomen waren, seyden, Hy heeft Beelzebul, ende door den oversten der Duyvelen werpt hy de Duyvelen uyt.
23 Ende haer tot hem geroepen hebbende, seyde hy tot haer in gelijckenissen, Hoe kan de Satan den Satan uytwerpen?
24 Ende indien een Coninckrijck tegen hem selven verdeelt is, soo en kan dat Coninckrijck niet bestaen.
25 Ende indien een huys tegen hem selven verdeelt is, soo en kan dat huys niet bestaen.
26 Ende indien de Satan tegen hem selven opstaet, ende verdeelt is, soo en kan hy niet bestaen, maer heeft een eynde.
27 Daer en kan niemant in eens stercken huys ingaen ende sijne vaten ontrooven, indien hy niet eerst den stercken binde: ende alsdan sal hy sijn huys berooven.
28 Voorwaer ick segge u, dat alle de sonden den kinderen der menschen sullen vergeven worden, ende allerley lasteringen daermede sy sullen gelastert hebben:
29 Maer soo wie gelastert sal hebben tegen den Heyligen Geest, die en heeft geen vergevinge in der eeuwicheyt, maer hy is schuldich des eeuwigen oordeels.
30 Want sy seyden, Hy heeft eenen onreynen geest.
31 Soo quamen dan sijne broeders ende sijne moeder: ende buyten staende sonden sy tot hem, ende riepen hem.
32 Ende de schare sat rontom hem: ende sy seyden tot hem, Siet, uwe moeder ende uwe broeders daer buyten soecken u.
33 Ende hy antwoordde haer, seggende, Wie is mijne moeder, ofte mijne broeders?
34 Ende rontom oversien hebbende die om hem saten, seyde hy, Siet mijne moeder, ende mijne broeders.
35 Want soo wie den wille Godts doet, die is mijn broeder, ende mijne suster, ende moeder.

Einde Markus 3