Statenvertaling.nl

sample header image

Mattheüs 27 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28
Inleiding Bijbelboek
Inleiding Nieuwe Testament
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Mattheüs 27

1 Christus wort van de Ioden in Pilati handen overgegeven. 3 Iudas berouw hebbende werpt het gelt in den tempel, ende verworght hem selven. 6 Met welck gelt een potte-backers acker gekocht wort, gelijck voorsegt was. 11 Pilatus ondervraecht Christum op de beschuldingen tegen hem gedaen. 19 wort van sijne huysvrouwe gewaerschouwt. 20 verklaert Christi onschult, ende tracht hem door tegenstellinge van Barabbas los te laten, maer te vergeefs. 24 Wascht sijne handen, ende op het aendringen der Ioden geeft hem over aen de krijchs-knechten, om gekruycight te worden. 27 die hem smadelick mishandelen ende wech leyden om te kruycigen. 32 Simon van Cyrenen wort gedwongen om hem sijn kruys te helpen dragen. 35 Christus wort gekruycigt. 38 ende met hem twee moordenaers. 39 wort van de voor-by-gaende gelastert ende bespot. 45 Duysternisse komt op der aerden, ende Christus wort met galle gedrenckt, roept in sijne uyterste benautheyt tot sijnen Vader, ende geeft sijnen geest. 51 Verscheyden wonderheden geschieden ontrent sijnen doot. 54 waer door de hooft-man bekent dat hy Godts Sone is. 57 wort van Ioseph van Arimathea begraven, ende sijn graf, op ’t versoeck der Over-priesters, met wacht bewaert.
 
1 a ALs het nu morgenstondt geworden was, hebben alle de Overpriesters ende de Ouderlingen des volcks t’samen raedt genomen tegen Iesum, dat sy hem dooden souden.
a Marc. 15.1. Luce 22.66. ende 23.2. Ioan. 18.28. Psal. 2.3.
 
2 Ende hem gebonden hebbende, leyden sy [hem] wech, ende gaven hem over aen b Pontius Pilatus 1 den Stadthouder.
b Actor. 3.13.
1 N. des Roomschen Keysers Tiberij, over het Ioodsche landt. Luce 3.1. want de Ioden en vermochten niet meer yemant met den doot te straffen, sonder voorgaende bewillinge der Roomsche Stadt-houderen, gelijckse selve betuygen, Ioan. 18. vers 31.
 
3 Doe heeft Iudas, die hem verraden hadde, siende dat hy veroordeelt was, 2 berouw gehadt, ende heeft de dertich silvere [penningen] den Overpriesteren ende den Ouderlingen 3 wedergebracht.
2 Dit en was geen oprecht berouw, gelijck Petrus hadde, also het niet en was vergeselschapt met beteringe des levens, noch met geloove ende betrouwen van vergevinge sijner sonden. Paulus noemt sulck een berouw als Iudas hadde, eene droefheyt des werelts die de doot werckt. 2.Cor. 7.10.
3 Gr. wedergekeert. Dat is, weder uytgekeert.
 
4 Seggende, Ick hebbe gesondight, verradende het onschuldich bloedt. Maer sy seyden, Wat gaet ons [dat] aen? Ghy meught toesien.
5 Ende als hy de silvere [penningen] inden tempel geworpen hadde, vertrock hy, ende c henen gaende 4 verworchde [hem selven].
c Actor. 1.18. 2.Sam. 17.23.
4 Siet hier van breeder Actor. 1.18.
 
6 Ende de Over-priesters de silvere [penningen] nemende seyden, Het en is niet geoorloft de selve in de 5 Offer-kiste te leggen, dewijle het 6 eenen prijs des bloets is.
5 In den Grieckschen text wort gehouden het Syrisch woort Corbanan, het welck beteeckent een gave ofte offer, waer mede sy naemden de schat ofte gelt-kiste, in welcke ’t gelt tot den dienst Godts gegeven ofte geheylicht, bewaert wiert. Siet 2.Reg. 12.9. Dese wort Marc. 12.41. ende Luce c. 21.1. genaemt Gazophylacium.
6 D. daer voor Christus van haer gekocht was om hem te dooden. Het schijnt dat dese huychelaers sien op de plaetse, Deut. 23. vers 18.
 
7 Ende t’samen raedt genomen hebbende, cochten sy daer mede den d acker des potbackers, tot eene begravenisse voor 7 de vremdelingen.
d Actor. 1.19.
7 D. uyt vremde landen komende, ende vremt zijnde van de Ioodsche Religie, met welcke schijnt dat de Ioden, selfs oock na haren doot, geen gemeynschap en wilden hebben.
 
8 Daerom is dien acker genaemt 8 den acker des bloets, tot op den huydigen dach.
8 Van desen acker siet Actor. 1.19.
 
9 Doe is vervult geworden ’t gene gesproken is e door den Propheet 9 Ieremiam, seggende, Ende sy hebben de dertich silvere [penningen] genomen, 10 de weerde des geweerdeerden van de kinderen Israëls, den welcken sy geweerdeert hebben.
e Zach. 11.12.
9 Dese plaetse wort niet gevonden by Ieremiam, maer by Zachariam, 11.13. ende daerom meynen sommige oude Leeraers, dat hier van Mattheo selve geenen naem des Propheets uytgedruckt is geweest, gelijck hy oock elders gewoon is te doen, ende gelick desen name oock in de Syrische oversettinge, die seer oudt is, ende sommige andere niet gevonden en wort: ende dat de name van Ieremias door yemant van de uytschrijvers door onwetenheyt, om de gelijckheyt van de letteren Ιȣ̃ ende ζȣ̃ also die in’t korte geschreven worden, uyt den kant in den text soude zijn by-gevoeght. Doch andere meynen dat Zacharias oock Ieremias soude genaemt zijn geweest, gelijck onder de Israeliten seer gebruycklic was twee namen te hebben, insonderheyt als deselve by na eenerley sake beteeckenden.
10 Andere setten het over, de weerde des geweerdeerden, den welcken geweerdeert hebben eenige van de kinderen Israëls. Zacharias 11. vers 13. voert in Christum selve als sprekende in sijnen persoon, maer Mattheus siende meer op den sin als op de woorden des Propheten, spreeckt van Christo inden derden persoon, om aen te wijsen dat dese Prophetie alhier in hem vervult was.
 
10 Ende hebben de selve gegeven voor den acker des potbackers, 11 volgens ’tgene my de Heere bevolen heeft.
11 Dese woorden en staen wel niet by den Propheet, maer den inhoudt van dien.
 
11 f Ende Iesus stont voor den Stadthouder, ende de Stadthouder vraeghde hem, seggende, Zijt ghy 12 de Coninck der Ioden? ende Iesus seyde tot hem, 13 Ghy segt het.
f Marc. 15.2. Luce 23.3. Ioan. 18.33.
12 N. dien de Ioden voor haren Messias ende Verlosser verwachten.
13 Siet hier voren, cap. 26.25.64. ende Ioan. 18.37.
 
12 Ende als hy van de Overpriesters ende de Ouderlingen beschuldight wiert, en antwoorde hy niets.
13 g Doe seyde Pilatus tot hem, En hoort ghy niet 14 hoe vele [saken] sy tegen u getuygen?
g Matth. 26.62.
14 Dese saken staen uytgedruckt Luce 23.2.
 
14 h Maer hy en antwoordde hem 15 niet op een eenich woort, alsoo dat de Stadthouder hem seer verwonderde.
15 Eensdeels om dat de beschuldingen openbare leugenen waren, eensdeels om dat hy wilde voor ons onschuldich veroordeelt worden. Ende so is vervult ’t gene te voren van hem geseght was Ies. 53.7.
h Ies. 53.7. Actor. 8.32.
 
15 i Ende op het 16 Feest was de Stadthouder gewoon 17 den volcke eenen gevangenen los te laten, welcken sy wilden.
i Marc. 15.6. Luce 23.17. Ioan. 18.39.
16 N. van Pascha. Ioan. 18.39.
17 Gr. der schare.
 
16 k Ende sy hadden doen eenen 18 welbekenden gevangenen, genaemt Barabbas.
k Marc. 15.7. Luce 23.19. Ioan. 18.40.
18 D. vermaerden ende uytstekenden, wiens persoon ende quade feyten seer bekent waren. Want hy was om moordt ende oproer gevangen. Marc. 15.7. Luce 23.19. Ioa. 18.40.
 
17 Als sy dan vergadert waren seyde Pilatus tot haer, Welcken wilt ghy dat ick u sal los laten, Barabbam ofte Iesum, die genaemt wort Christus?
18 Want hy wist dat sy hem door nijdicheyt overgelevert hadden.
19 Ende als hy op den Rechter-stoel sat, soo heeft sijne huysvrouwe tot hem gesonden, seggende, Hebt [doch] niet te doen met dien rechtveerdigen: want ick hebbe heden veel geleden in den droom om sijnent wille.
20 l Maer de Overpriesters ende de Ouderlingen hebben de scharen 19 aengeraden dat sy souden Barabbam begeeren, ende Iesum dooden.
l Marc. 15.11. Luce 23.18. Ioan. 11.40. Actor. 3.14.
19 Ofte, met aenradinge daer toe beweeght.
 
21 Ende de Stadthouder antwoordende seyde tot haer, Welcken van dese twee wilt ghy dat ick u sal los laten? Ende sy seyden, Barabbam.
22 Pilatus seyde tot haer, Wat sal ick dan doen [met] Iesu, die genaemt wort Christus? Sy seyden alle tot hem, Laet hem gekruycigt worden.
23 Doch de Stadthouder seyde, Wat heeft hy dan quaets gedaen? Ende sy riepen te meer, seggende, Laet hem gekruycigt worden.
24 Als nu Pilatus sach, dat hy niet en voorderde, maer veel meer [datter] oproer wiert, nam hy water, ende wiesch de handen voor de schare, seggende, Ick ben onschuldich van 20 het bloet deses rechtveerdigen: Ghy lieden meught toesien.
20 D. van den doot. Waer van hy nochtans niet geheel onschuldich en was, alsoo hy niet en vermocht eenen onschuldigen ten believen van andere te dooden: gelijck de Stadt-houder Festus selve getuyght. Actor. 25.16.
 
25 Ende alle het volck antwoordende seyde, m 21 Sijn bloet [kome] over ons, ende over onse kinderen.
m Actor. 5.28.
21 D. so dit bloedt onschuldelijck vergoten wort, de straffe ofte wrake Godts daer van, kome op ons ende onse nakomelingen. ’T welck oock korts daer na door de Romeynen geschiet is, ende noch geschiet. Matth. 24.21. Diergelijcke maniere van spreken, siet Levit. 20.9. ende 2.Sam. 1.16.
 
26 Doe liet hy haer Barabbam los, maer Iesum gegeesselt 22 hebbende gaf hy hem over om gekruycigt te worden.
22 De Romeynen hadden wel de gewoonte, datse de gene die tot de doot verwesen waren, eerst opentlick deden geesselen: maer het blijckt uyt Ioa. 19. vers 1. dat Pilatus dit gedaen heeft, om dat hy hoopte, dat hy met die mindere straffe den Ioden soude voldoen, ende tot medelijden bewegen, om hem alsoo los te laten.
 
27 n Doe namen de krijchs-knechten des Stadthouders Iesum met haer in het Recht-huys, ende vergaderden over hem de gantsche bende.
n Marc. 15.16. Ioan. 19.2.
 
28 Ende 23 als sy hem ontkleet hadden, deden sy hem eenen 24 purperen mantel om.
23 N. van sijn opper-kleedt.
24 Dit was een sekere soorte van kostelijck purper-coleur, gelijck d’andere Euangelisten het noemen. Ofte van scharlaken, welcke alleen van Coningen ende groote heeren gedragen wierdt. Dan. 5.7. ende alsoo spotten dese met het Conincklick ampt Christi. Waer toe oock diende de doornen croone, ende riet-stock in plaetse van een scepter, ende de volgende bespottinge.
 
29 Ende een kroone van doornen gevlochten hebbende, setteden [die] op sijn hooft, ende eenen riet-stock in sijne rechter-[hant]: ende vallende op hare knijen voor hem, bespotteden sy hem, seggende, Weest gegroet, ghy Coninck der Ioden.
30 Ende op hem gespogen hebbende, namen sy den riet-stock ende sloegen op sijn hooft.
31 Ende doe sy hem bespottet hadden, deden sy hem den mantel af, ende deden hem 25 sijne kleederen aen, ende leydden hem henen om te kruycigen.
25 N. sijne opper-kleederen diese uytgedaen hadden.
 
32 o Ende uytgaende vonden sy eenen man van Cyrenen, met namen 26 Simon: desen 27 dwongen sy dat hy sijn kruys 28 droege.
o Marc. 15.21. Luce 23.26.
26 Siet van desen Simon breeder, Marc. 15.21.
27 Siet van dit woort, Matth. 5. vers 41.
28 Gr. opname, N. om het selve achter Christum te dragen. Luce 23.26. Het was gebruycklijck, dat de gene die gekruycight souden worden, selve haer cruys moesten dragen ter plaetse der straffe. Dan alsoo Christus door de voorgaende mishandelingen in sijn lichaem, zeer verswackt was, so hebben sy hem desen toegevoeght.
 
33 p Ende gekomen zijnde tot de plaetse genaemt Golgotha, welcke is gesegt 29 hooft-scheel-plaetse,
p Psal. 69.22. Marc. 15.22. Luce 23.33. Ioan. 19.17.
29 Ofte, plaetse des beckeneels, ofte, der hooft-panne, welcke plaetse alsoo schijnt genaemt te zijn, om dat aldaer de justitie plach te geschieden, ende over sulcks vele doots-hoofden van misdadige aldaer gevonden wierden. Ofte, gelijck sommige meynen, om dat desen berch de forme ofte gedaente hadde van een hooftpanne.
 
34 Gaven sy hem te drincken 30 edick met galle gemengt: ende als hy [dien] gesmaeckt hadde, en wilde hy niet drincken.
30 Marc. 15.23. segt, wijn met myrrhe gemengt, welcken dranck men de gene die verwesen waren, plach te geven, om hare smerte te vergeten, by welcke de soldaten edick ende galle gedaen hebben om haren moetwille oock hier in aen hem te betoonen.
 
35 q Doe sy nu hem gekruycigt hadden, verdeelden sy sijne kleederen, het lot werpende: op dat vervult soude worden ’t gene gesegt is door den Propheet, r Sy hebben mijne kleederen onder haer verdeelt, ende hebben 31 het lot over mijne kleedinge geworpen.
q Marc. 15.24. Ioan. 19.23.
r Psal. 22.19.
31 Om dat sijnen onder-rock sonder naet was, gelijck te sien is Ioa. 19.23.
 
36 Ende sy nedersittende bewaerden hem aldaer.
37 s Ende sy stelden boven sijn hooft sijne 32 beschuldinge geschreven, DESE IS IESUS, DE CONINCK DER IODEN.
s Marc. 15.26. Luce 23.38. Ioan. 19.19.
32 Of, sijne schult, And. sijne oorsake, N. waer van hy beschuldicht, ende waer over hy veroordeelt was.
 
38 t Doe wierden met hem twee moordenaers gekruycigt, een ter rechter, ende een ter slincker [zijde].
t Iesa. 53.12.
 
39 v Ende die voorby gingen lasterden hem 33 schuddende hare hoofden,
v Marc. 15.29. Luce 23.35. Psal. 22.8. ende 69.21.
33 Tot een teecken van verachtinge, ende dat sy het hem wel gunden. Siet Psal. 22.8. Thren. 2.15.
 
40 Ende seggende, x Ghy die den Tempel afbreeckt, ende in drie dagen opbouwt, verlost u selven. Indien ghy de Sone Godts zijt, soo komt af van het kruys.
x Ioan. 2.19. Matth. 26.61.
 
41 Ende desgelijcks oock de Overpriesters met de Schriftgeleerde ende Ouderlingen ende Phariseen [hem] bespottende, seyden,
42 Andere heeft hy verlost, 34 hy en kan hem selven niet verlossen. Indien hy de Coninck Israëls is, dat hy nu afkome van het kruys, ende wy sullen hem gelooven.
34 Ofte, en kan hy hem selven niet verlossen?
 
43 y Hy heeft op Godt betrouwt: dat hy hem nu verlosse 35 indien hy hem [wel] wil. Want hy heeft gesegt, Ick ben Godts Sone.
y Psal. 22.9.
35 Gr. Indien hy hem wil. D. indien hy aen hem een welgevallen heeft.
 
44 Ende het selve verweten hem oock de 36 moordenaers, die met hem gekruycigt waren.
36 Eygentlick is dit gedaen van een van de moordenaers, gelijck Lucas getuyght c. 23. vers 39. maer dit wort aldus in het gemeyn gesegt, om aen te wysen, dat Christus van alle soorten van menschen is bespot, oock selfs van de moordenaers. Ten ware datmen seyde (gelijck sommige oude leeraers meynen) datse eerst beyde souden gelastert hebben, ende dat daer na d’een, siende de mirakelen die daer geschiedden, bekeert soude zijn.
 
45 z Ende van der 37 sester uyre aen, wiert’er 38 duysternisse over de geheele 39 aerde tot de negende uyre toe.
z Marc. 15.33. Luce 23.44.
37 D. van ontrent den middach, tot ontrent dry uyren na den middach, na onse rekeninge. Siet Mat. 20.3. Ioan. 11.9. Siet voorder Marc. 15.25. Ioa. 19.14.
38 Dit en was geen ordinaris Eclipsis der Sonne, alsoo het Paeschen op de volle Maen gehouden wierdt, wanneer de Mane recht over de Sonne staet op d’ander zijde des Hemels, ende derhalven ’t licht der Sonne niet en kan beletten: maer een over-natuyrlick werck Godts, by mirakel geschiet, gelijck de duysternisse in Egypten, Exod. 10.22.
39 Sommige verstaen hier door het Ioodsche lant alleen. andere den gantschen aerdbodem.
 
46 Ende ontrent de negende uyre a riep Iesus met een groote stemme, seggende, 40 ELI, ELI, LAMA SABACHTHANI, dat is, Mijn Godt, mijn Godt, waerom hebt ghy my 41 verlaten.
a Hebr. 5.7. Psal. 22.2.
40 Dese woorden zijn genomen uyt den Psal. 22.2.
41 N. onder den last uwes schrickelicken toorns tegen de sonden der menschen, sonder my het gevoelen van uwe gunste ende hulpe te laten genieten. Gal. 3.13. Doch dit en zijn geen woorden van wanhope, dewijle hy evenwel volkomelick op hem betrouwt heeft, gelijck blijckt uyt de woorden mijn Godt, Siet oock hier van Hebr. 5.7.
 
47 Ende sommige van die daer stonden [sulcks] hoorende, seyden, 42 Dese roept Eliam.
42 Dit seggense met hem spottende, om dat de woorden Eli ende Elias by na over een komen.
 
48 b Ende terstont een van haer [toe-]loopende nam een spongie, ende [die] met edick gevult hebbende, 43 stackse op eenen riet-stock, ende gaf hem te drincken.
b Ioan. 19.29. Psal. 69.22.
43 Gr. settede’se om een riet-stock. Dit dede hy om dat Christus gesegt hadde my dorstet, gelijck Ioan. 19.28. getuyght.
 
49 Doch de andere seyden, Hout op, laet ons sien of Elias komt, om hem te verlossen.
50 c Ende Iesus wederom met een groote stemme roepende 44 gaf den geest.
c Luce 23.46.
44 Gr. liet van hem den geest, D. sijne ziele. Ioan. 10.18.
 
51 d Ende siet het 45 voorhangsel des Tempels scheurde in tween, van boven tot beneden: ende de aerde beefde, ende de steenrotsen scheurden.
d Marc. 15.38. Luce 23.45. 2.Chron. 3.14.
45 Dit was een tapeet, ofte geborduert kleedt, ’twelck voor het Heylige der heyligen hinck, ende ’t selve afscheydde van het Heylige ofte voorste deel des tempels. Wat dit beduydde wort verklaert Hebr. 10.20.
 
52 Ende de graven wierden geopent, ende vele lichamen der heylige, die ontslapen waren, wierden opgeweckt.
53 Ende uyt de graven uytgegaen zijnde nae sijne opstandinge, quamen sy in de 46 heylige stadt, ende zijn velen verschenen.
46 N. Ierusalem. Siet Matth. 4.5.
 
54 e Ende de hooftman over hondert, ende die met hem Iesum bewaerden, siende de aerdbevinge, ende de dingen die geschiet waren, wierden seer bevreest, seggende, Waerlijck dese was Godts Sone.
e Marc. 15.39. Luce 23.47.
 
55 f Ende aldaer waren vele vrouwen g van verre aenschouwende, die Iesum gevolght waren van Galilea, 47 om hem h te dienen.
f Marc. 15.40. Luce 23.49.
g Psal. 38.12.
47 Gr. hem dienende, namelijck in sijn leven van hare goederen, Luce 8.3.
h Luce 8.2.
 
56 Onder de welcke was Maria Magdalena, ende Maria 48 de Moeder Iacobi ende Iose, ende 49 de Moeder der sonen Zebedei.
48 Siet van de selve Matth. 13.55.
49 Siet oock van dese Matth. 20.20.
 
57 i Ende als het 50 avont geworden was, quam een rijck man 51 van Arimathea, met namen Ioseph, die oock selve een Discipel Iesu was.
i Marc. 15.42. Luce 23.50. Ioan. 19.38.
50 D. late op den dach, eer de Sonne ondergegaen was. Want met der Sonnen onderganck begon de Sabbath.
51 N. geboortich. Dit was een stadt in ’t Ioodsche landt, Luce c. 23. vers 51.
 
58 Dese quam tot Pilatum, ende begeerde het lichaem Iesu. Doe beval Pilatus dat [hem] het lichaem gegeven soude worden.
59 Ende Ioseph het lichaem nemende, wand het selve in een 52 suyver fijn lijnwaet.
52 ’T welck hy daer toe nieuw’ gekocht hadde. Marc. 15.46.
 
60 k Ende leyde dat in sijn 53 nieuw’ graf, ’t welck hy in een steenrotse uytgehouwen hadde: ende eenen grooten steen [tegen] de deure des grafs gewentelt hebbende ginck hy wech.
k Marc. 15.46. Luce 23.53.
53 In’t welcke noch niemant te voren geleght en was. Luce 23.53. Het welcke door Godts beschickinge alsoo geschiet was, op datmen niet en soude seggen, ofte dencken, datter yemant anders opgestaen ware.
 
61 Ende aldaer was Maria Magdalena, ende de 54 andere Maria, sittende tegen over het graf.
54 N. Te voren vers 56 genoemt ende beschreven.
 
62 Des anderen daeghs nu, welcke is 55 nae de voorbereydinge, vergaderden de Overpriesters ende de Phariseen tot Pilatum,
55 D. Op haren Paesdach selve, welcke doen oock was de Sabbath-dach.
 
63 Seggende, Heere wy zijn indachtich, dat dese 56 Verleyder noch levende gesegt heeft, l Nae drie dagen 57 sal ic op staen.
56 Alsoo lasteren dese godtloose menschen Christum noch na sijn doodt.
l Matth. 16.21. ende 17.23. ende 20.19. Marc. 8.31. ende 10.34. Luce 9.22. ende 18.33. ende 24.6.
57 Gr. stae ick op.
 
64 Beveelt dan dat het graf versekert worde tot den derden dach toe, op dat sijne discipelen misschien niet en komen by nachte, ende stelen hem, ende seggen tot den volcke, Hy is opgestaen van den dooden: ende [soo] sal de laetste 58 dwalinge erger zijn als de eerste.
58 Ofte, verleydinge.
 
65 Ende Pilatus seyde tot henlieden, Ghy hebt eene 59 wacht, gaet henen, versekert het gelijck ghy ’t verstaet.
59 Welcke waren de soldaten, die gestelt waren om den Tempel van buyten te bewaren ende bewaecken, die hare wachtplaetse hadden in de burcht Antonia. Siet Ioseph. Antiq. l. 18. c. 6.
 
66 Ende sy henen gaende versekerden het graf met de wacht, den steen 60 versegelt hebbende.
60 Op dat niemant hem en soude verstouten sonder haer weten het graf te openen, gelijck Dan. 617. ’twelck mede door Godts beschickinge is geschiet, om de verrysenisse Christi des te sekerder ende heerlijcker te maken.

Einde Mattheüs 27