Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde het is geschiet, doe Iesus ge-eyndicht hadde sijne twaelf Discipelen bevelen te geven, dat hy van daer voortginck, om te leeren ende prediken in hare steden. |
2 Ende Ioannes inde gevanckenisse gehoort hebbende de wercken Christi, sant twee van sijne Discipelen. |
3 Ende seyde tot hem, Zijt ghy de gene die komen soude, of verwachten wy eenen anderen? |
4 Ende Iesus antwoordde ende seyde tot haer: Gaet henen ende bootschapt Ioanni weder, ’t gene ghy hoort ende siet: |
5 De blinde worden siende, ende de kreupele wandelen, de melaetsche worden gereynicht, ende de doove hooren, de doode worden opgeweckt, ende den armen wort het Euangelium verkondigt. |
6 Ende salich is hy, die aen my niet en sal ge-ergert worden. |
7 Als nu dese henen gingen, heeft Iesus tot de scharen beginnen te seggen van Ioanne, Wat zijt ghy uytgegaen in de woestijne te aenschouwen? Een riet dat vanden wint gins ende weder beweegt wort? |
8 Maer wat zijt ghy uytgegaen te sien? Een mensche met sachte kleederen bekleet? Siet die sachte [kleederen] dragen zijn in der Coningen huysen. |
9 Maer wat zijt ghy uytgegaen te sien? Een Propheet? Ia ick segge u, oock veel meer dan een Propheet. |
10 Want dese is ’t van den welcken geschreven staet, Siet ick sende mijnen Engel voor uw’ aengesichte, die uwen wech bereyden sal voor u henen. |
11 Voorwaer segge ick u, onder de gene die van vrouwen geboren zijn, en is niemant opgestaen meerder dan Ioannes de Dooper: Doch die de minste is in het Coninckrijck der hemelen, is meerder dan hy. |
12 Ende van de dagen Ioannis des Doopers tot nu toe, wort het Coninckrijck der hemelen gewelt aengedaen, ende de geweldigers nemen het selve met gewelt. |
13 Want alle de Propheten ende de Wet hebben tot Ioannem toe gepropheteert. |
14 Ende soo ghy het wilt aennemen, hy is Elias die komen soude. |
15 Wie ooren heeft om te hooren, die hoore. |
16 Doch waer by sal ick dit geslachte vergelijcken? Het is gelijck de kinderkens, die op de merckten sitten, ende haren gesellen toeroepen. |
17 Ende seggen, Wy hebben u op de fluyte gespeelt, ende ghy en hebt niet gedanst. Wy hebben u klaech-lieden gesongen, ende ghy en hebt niet geweent. |
18 Want Ioannes is gekomen noch etende noch drinckende, ende sy seggen, Hy heeft den Duyvel. |
19 De Sone des menschen is gekomen, etende ende drinckende, ende sy seggen, Siet daer, een mensche [die] een vraet, ende wijnsuyper [is,] een vrient van tollenaren ende sondaren. Doch de wijsheyt is gerechtveerdicht geworden van hare kinderen. |
20 Doe begon hy de steden, inde welcke sijne krachten meest geschiet waren, te verwijten, om datse haer niet bekeert en hadden. |
21 Wee u Chorazin, wee u Bethsaida: Want so in Tyrus ende Sidon de krachten waren geschiet, die in u geschiet zijn, sy souden haer eertijts in sack ende assche bekeert hebben. |
22 Doch ick segge u, Het sal Tyro ende Sidon verdraechlijcker zijn inden dach des oordeels, dan u lieden. |
23 Ende ghy Capernaum, die tot den hemel toe zijt verhoogt, ghy sult tot de helle toe nedergestooten worden. Want so in Sodoma die krachten waren geschiet, die in u geschiet zijn, sy soude tot op den huydigen dach gebleven zijn. |
24 Doch ick segge u, dat het den lande van Sodoma verdraechlijcker sal zijn in den dach des oordeels, dan u. |
25 In die selve tijt antwoorde Iesus ende seyde, Ick dancke u vader, Heere des Hemels ende der aerden, dat ghy dese dingen voor den wysen ende verstandigen verborgen hebt, ende hebt de selve den kinderkens geopenbaert. |
26 Ia Vader, want alsoo is geweest het welbehagen voor u. |
27 Alle dingen zijn my overgegeven van mijnen Vader: ende niemant en kent den Sone dan de Vader, nochte yemant en kent den Vader dan de Sone, ende dien het de Sone wil openbaren. |
28 Komt herwaerts tot my alle die vermoeyt ende belast zijt, ende ick sal u ruste geven: |
29 Neemt mijn jock op u, ende leert van my, dat ick sachtmoedich ben, ende nedrich van herten: ende ghy sult ruste vinden voor uwe zielen. |
30 Want mijn jock is sacht, ende mijn last is licht. |