Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde het geschiedde ten dage als Mose ge-eyndigt hadde den Tabernakel op te richten, ende dat hy dien gesalft, ende dien geheyligt hadde, ende alle sijne gereetschap, mitsgaders den altaer, ende alle sijne gereetschap: ende hyse gesalft, ende de selve geheyligt hadde, |
2 Dat de Overste Israëls, de hoofden van het huys harer vaderen offerden: (dese waren de overste der stammen, die over de getelde stonden.) |
3 Ende sy brachten hare offerhande voor het aengesicht des HEEREN, ses overdeckte wagenen, ende twaelf runderen; eenen wagen voor twee Oversten, ende eenen osse voor elck eenen: ende brachtense voor den Tabernakel |
4 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: |
5 Neemtse van hen, op datse zijn mogen om te bedienen den dienst vande Tente der t’ samenkomste: ende ghy sult de selve den Leviten geven, eenen yederen nae sijnen dienst. |
6 Also nam Mose die wagenen, ende die runderen: ende gaf de selve den Leviten. |
7 Twee wagenen, ende vier runderen gaf hy den sonen Gersons nae haren dienst. |
8 Ende vier wagenen, ende acht runderen gaf hy den sonen Merari, nae haren dienst, onder de hant van Ithamar den sone Aarons des Priesters. |
9 Maer den sonen Kohaths en gaf hy niet: want de dienst der heyliger dingen was op hen, [die] sy op de schouderen droegen. |
10 Ende de Overste offerden ter inwyinge des altaers, ten dage als de selve gesalft wert: de Overste dan, offerden hare offerhande voor den altaer. |
11 Ende de HEERE seyde tot Mose: Elcke Overste sullen (een yegelijck op sijnen dach) hare offerhande offeren ter inwyinge des altaers. |
12 Die nu op den eersten dach sijne offerhande offerde, was Nahesson de sone Amminadab, voor de stamme van Iuda. |
13 Ende sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
14 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
15 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam dat een-jarich was, ten brand-offer: |
16 Eenen geyten-bock, ten sond-offer: |
17 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Nahesson de sone Amminadab. |
18 Op den tweeden dach offerde Nethaneël de sone Zuar, de Overste van Issaschar. |
19 Hy offerde sijne offerhande eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer. |
20 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
21 Eenen varre, een jonck runt, eenen ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
22 Eenen geyten-bock, ten sond-offer. |
23 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Nethaneël de sone Zuar. |
24 Opden derden dach [offerde] de Overste der sonen Zebulons, Eliab de sone Helon. |
25 Sijn offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer. |
26 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
27 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
28 Een geyten-bock ten sond-offer: |
29 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande Eliabs des soons Helon. |
30 Op den vierden dach [offerde] de Overste der kinderen Rubens, Elizur de sone Sedeur. |
31 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcke gewichte was hondert en dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer. |
32 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen,] vol reuckwercks: |
33 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
34 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
35 Ende ten danck-offer twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Elizur de sone Sedeur. |
36 Op den vijfden dach [offerde] de Overste der kinderen Simeons, Selumiel de sone Zuri Saddai. |
37 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen,] een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
38 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
39 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
40 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
41 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Selumiëls des soons Zuri Saddai. |
42 Op den sesten dach [offerde] de Overste der kinderen Gads, Eljasaph de sone Dehuël. |
43 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme gemengt met olie, ten spijs-offer: |
44 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks; |
45 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
46 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
47 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Eljasaph des soons Dehuël. |
48 Op den sevensten dach [offerde] de Overste der kinderen Ephraims; Elisama de sone Ammihud. |
49 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikels], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
50 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
51 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
52 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
53 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Elisama de sone Ammihud. |
54 Op den achtsten dach [offerde] de Overste der kinderen Manasse Gamaliël de sone Pedazur. |
55 Sijne oferhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikels], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
56 Eene reuckschale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
57 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
58 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
59 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande Gamaliëls des soons Pedazur. |
60 Op den negensten dach [offerde] de Overste der kinderen Benjamins, Abidan de sone van Gedeoni. |
61 Sijne offerhande was een silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
62 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
63 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
64 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
65 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Abihan, des soons van Gideoni. |
66 Op den tienden dach [offerde] de Overste der kinderen Dans, Ahiëzer de sone van Ammi Saddai. |
67 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert en dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
68 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
69 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
70 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
71 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Ahiëzer, de sone van Ammi Saddai. |
72 Op den elfden dach [offerde] de Overste der kinderen Asers; Pagiël de sone van Ochran. |
73 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken, van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
74 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks: |
75 Een varre, een jonck runt, een ram, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
76 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
77 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Pagiël de sone Ochran. |
78 Op den twaelfden dach [offerde] de Overste der kinderen van Naphtali: Ahira de sone Enan. |
79 Sijne offerhande was eene silvere schotel, welcker gewichte was hondert ende dertich [sikelen], een silveren spreng-becken van tseventich sikelen, nae den sikel des Heylichdoms: sy waren beyde vol meel-bloeme met olie gemengt, ten spijs-offer: |
80 Eene reuck-schale van tien goudene [sikelen] vol reuckwercks. |
81 Een varre, een jonck runt, een lam, dat een-jarich was, ten brand-offer: |
82 Een geyten-bock, ten sond-offer: |
83 Ende ten danck-offer, twee runderen, vijf rammen, vijf bocken, vijf een-jarige lammeren: dat was de offerhande van Ahira, de sone Enan. |
84 Dat is de inwyinge des altaers van den Oversten Israëls, ten dage als de selve gesalft wert: twaelf silvere schotelen, twaelf silveren spreng-beckens, twaelf goudene reuck-schalen. |
85 Eene silvere schotel was van hondert en dertich [sikelen], ende een spreng-becken van tseventich: Al het silver vande vaten, was twee duysent, ende vier hondert [sikelen], nae den sikel de Heylichdoms. |
86 Twaelf goudene reuck-schalen vol reuckwercks, elcke reuck-schale was van tien sikelen, nae den sikel des Heylich doms: al het gout der roock-schalen was hondert, ende twintich [sikelen]. |
87 Alle de runderen ten brand-offer waren twaelf varren, twaelf rammen, twaelf een-jarige lammeren, met haer spijs-offer, ende twaelf geyten-bocken ten sond-offer. |
88 Ende alle de runderen, ten danck-offer, waren vier en twintich varren, de rammen tsestich, de bocken tsestich, de een-jarige lammeren tsestich: dat is de inwyinge des Altaers, na dat de selve gesalft was. |
89 Ende als Mose in de Tente der t’samen-komste ginck, om met hem te spreken, so hoorde hy eene stemme tot hem sprekende van boven het Versoen-decksel, het welcke is op de Arke der getuygenisse, van tusschen de twee Cherubim: also sprack hy tot hem. |