Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde de HEERE sprack tot Mose, seggende: |
2 Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: wanneer een man ofte eene vrouwe sich afgescheyden sal hebben, belovende de gelofte eenes Nazireers, om sich den HEERE af te sonderen; |
3 Van wijn ende stercken dranck sal hy sich afsonderen, wijn-edick, ende edick van stercken dranck en sal hy niet drincken, nochte eenige vochticheyt van druyven sal hy drincken, nochte versche, ofte gedroogde druyven eten. |
4 Alle de dagen sijner Nazireerschap en sal hy niet eten van yets dat van den wijnstock des wijns gemaeckt is, vande keernen aen tot de basten toe. |
5 Alle de dagen der gelofte sijner Nazireerschap, en sal het scheer-mes over sijn hooft niet gaen: tot dat die dagen vervult sullen zijn, die hy sich den HEERE sal afgesondert hebben, sal hy heylich zijn, latende de locken van het hayr sijnes hoofts wassen. |
6 Alle de dagen, die hy sich den HEERE sal afgesondert hebben, en sal hy tot het lichaem eens dooden niet gaen. |
7 Om sijnen vader, ofte om sijne moeder, om sijnen broeder, ofte om sijne suster, om hen en sal hy sich niet verontreynigen, als sy doodt zijn: want de Nazireerschap sijnes Godts is op sijn hooft. |
8 Alle de dagen sijner Nazireerschap is hy den HEERE heylich. |
9 Ende so de gestorvene by hem onversiens haestlick gestorven ware, dat hy het hooft sijner sijner Nazireerschap soude verontreynigt hebben: so sal hy op den dach sijner reyninge sijn hooft bescheeren, op den sevenden dach sal hy het bescheeren. |
10 Ende op den achtsten dach sal hy twee tortelduyven, ofte twee jonge duyven brengen tot den Priester, tot de deure van de Tente der t’ samenkomste: |
11 De Priester nu sal eene bereyden ten sond-offer, ende eene ten brand-offer, ende sal voor hem versoeninge doen, van dat hy aen den dooden lichame gesondigt heeft: alsoo sal hy sijn hooft op dien selven dach heyligen. |
12 Daerna sal hy de dagen sijner Nazireerschap den HEERE afsonderen, ende sal een lam, dat een-jarich is, brengen ten schult-offer: ende de voorige dagen sullen vallen, om dat sijn Nazireerschap verontreynigt was: |
13 Ende dit is de wet des Nazireers: ten dage, als de dagen sijner Nazireerschap sullen vervult zijn, sal hy dit brengen tot de deure van de Tente der t’ samenkomste: |
14 Hy dan sal tot sijne offerhande den HEERE offeren een volkomen een-jarich-lam ten brand-offer, ende een volkomen een-jarich oy-lam ten sond-offer, ende eenen volkomenen ram ten danck-offer. |
15 Ende eenen korf ongesuerde [koecken], koecken van meel-bloeme, met olie gemengt, ende ongesuerde vladen met olie bestreken: mitsgaders haer spijs-offer, ende hare dranckofferen. |
16 Ende de Priester sal ’t voor het aengesichte des HEEREN brengen: ende sal sijn sond-offer, ende sijn brand-offer bereyden. |
17 Hy sal oock den ram ten danckoffer den HEERE bereyden, met den korf der ongesuerde [koecken]: ende de Priester sal sijn spijs-offer, ende sijn dranck-offer bereyden. |
18 Als dan sal de Nazireer aen de deure der Tente der t’ samen-komste het hooft sijner Nazireerschap bescheeren: ende hy sal het hooft-hayr sijner Nazireerschap nemen: ende hy sal ’t leggen op het vyer dat onder het danckoffer is. |
19 Daerna sal de Priester een gesoden schouder nemen van den ram, ende eene ongesuerde koecke uyt den korf, ende eene ongesuerde vlade: ende hy salse op de handen des Nazireers leggen, nae dat hy sijne Nazireerschap afgeschoren heeft. |
20 Ende de Priester sal die bewegen ten beweech-offer, voor het aengesicht des HEEREN, het is een heylich dinck voor den Priester, met de borst des beweech-offers, ende met de schouder des hef-offers: ende daerna sal die Nazareer wijn drincken. |
21 Dat is de wet des Nazireers, die sijne offerhande den HEERE voor sijn Nazireerschap sal belooft hebben, behalven wat sijne hant bekomen sal: nae sijne gelofte, dewelcke hy belooft sal hebben, alsoo sal hy doen nae de wet sijner Nazireerschap. |
22 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende: |
23 Spreeckt tot Aaron ende sijne sonen, seggende, Alsoo sult ghy-lieden de kinderen Israëls segenen, seggende tot hen: |
24 De HEERE segene u, ende behoede u: |
25 De HEERE doe sijn aengesicht over u lichten, ende zy u genadig: |
26 De HEERE verheffe sijn aengesicht over u, ende geve u vrede. |
27 Also sullen sy mijnen Naem op de kinderen Israëls leggen: ende ick salse segenen. |