Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 5

1 ENde de HEERE sprack tot Mose, seggende:
2 Gebiedt den kinderen Israëls, dat sy uyt het leger wech senden alle melaetsche, ende alle vloeyende; ende alle die onreyn zijn van eenen dooden:
3 Vanden man tot de vrouwe toe, sult ghyse wech senden; tot buyten het leger sult ghyse wech senden: op dat sy niet en verontreynigen hare legeren, in welcker midden ick woone.
4 Ende de kinderen Israëls deden alsoo, ende sondense tot buyten het leger: gelijck de HEERE tot Mose gesproken hadde, alsoo deden de kinderen Israëls.
5 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
6 Spreeckt tot de kinderen Israëls, Wanneer een man ofte vrouwe yet van eenige menschelicke sonden gedaen sullen hebben, overtreden hebbende door overtredinge tegen den HEERE; so is die selve ziele schuldich:
7 Ende sy sullen hare sonde, welcke sy gedaen hebben, belijden: daerna sal hy sijne schult weder uytkeeren, nae de hooftsomme daer van, ende der selver vijfde deel sal hy daer boven toe doen: ende sal ’t dien geven, aen den welcken hy hem verschuldigt heeft.
8 Maer so die man geenen losser en sal hebben, om de schult aen hem weder uyt te keeren, sal die schult, dewelcke den HEERE weder uyt gekeert wort, des Priesters zijn: behalven den ram der versoeninge, met den welcken hy voor hem versoeninge doen sal.
9 Desgelijcks sal alle heffinge van alle geheylichde dingen der kinderen Israëls, dewelcke sy tot den Priester brengen, sijne zijn.
10 Ende een yeders geheylichde dingen sullen sijne zijn: wat yemant den Priester sal gegeven hebben, sal sijne zijn.
11 Wijders sprack de HEERE tot Mose, seggende:
12 Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: Wanneer van yemant sijne huysvrouwe sal afgeweken zijn, ende door overtredinge tegen hem overtreden sal hebben:
13 Dat een man by haer door byligginge des zaets sal gelegen hebben, ende het voor den oogen hares mans sal verborgen zijn, ende sy haer verheelt sal hebben, zijnde nochtans onreyn geworden: ende geen getuyge tegen haer en is, ende sy niet betrapt en is:
14 Ende de yver-geest over hem gekomen is, dat hy yvert over sijne huysvrouwe, dewijle sy onreyn geworden is: ofte dat over hem de yver-geest gekomen is, dat hy over sijne huysvrouwe yvert, hoewelse niet onreyn geworden is.
15 Dan sal die man sijne huysvrouwe tot den Priester brengen, ende sal haer offerhande voor haer mede brengen, een tiende deel van een Epha gersten-meels: hy en sal geen olie daer op gieten, nochte wieroock daer op leggen, dewijle het een spijs-offer der yveringen is, een spijs-offer der gedachtenisse, dat de ongerechticheyt in gedachtenisse brengt.
16 Ende de Priester salse doen naederen, hy salse stellen voor het aengesicht des HEEREN.
17 Ende de Priester sal heylich water in een aerden vat nemen: ende van het stof, het welcke op den vloer des Tabernakels is, sal de Priester nemen, ende in het water doen.
18 Daerna sal de Priester de vrouwe voor het aengesicht des HEEREN stellen, ende sal het hooft van de vrouwe ontblooten, ende sal het spijs-offer der gedachtenisse op hare handen leggen, het welcke het spijs-offer der yveringen is: ende inde hant des Priesters sal dat bitter water zijn, het welcke den vloeck mede brengt.
19 Ende de Priester sal haer be-eedigen, ende sal tot die vrouwe seggen, Indien niemant by u gelegen heeft, ende indien ghy onder uwen man zijnde niet afgeweken en zijt tot onreynicheyt: zijt vry van dit bitter water, het welcke den vloeck medebrengt:
20 Maer so ghy onder uwen man zijnde, afgeweken zijt, ende so ghy onreyn geworden zijt: dat een man by u gelegen heeft, behalven uwen man:
21 (Dan sal de priester die vrouwe met den eedt der vervloeckinge be-eedigen, ende de Priester sal tot de vrouwe seggen:) de HEERE sette u tot eenen vloeck, ende tot eenen eedt, in ’t midden uwes volcks: mits dat de HEERE uwe heupe vervallende, ende uwen buyck swellende maecke;
22 Dat dit selve water, het welcke de vervloeckinge mede brengt, in u ingewant ingae, om den buyck te doen swellen, ende de heupe te doen vervallen: dan sal die vrouwe seggen, Amen, Amen.
23 Daerna sal de Priester dese selve vloecken in een cedelken schrijven: ende hy sal ’t met het bitter water uytdoen.
24 Ende hy sal die vrouwe dat bitter water, het welcke de vervloeckinge mede brengt, te drincken geven, dat het water, het welcke de vervloeckinge mede brengt, in haer tot bitterheden ingae.
25 Ende de Priester sal uyt de hant van die vrouwe het spijsoffer der yveringen nemen, ende hy sal dat selve spijsoffer voor het aengesicht des HEEREN bewegen, ende sal dat op den altaer offeren.
26 De Priester sal oock van dat spijsoffer, des selven gedenck-offer een hant vol grijpen, ende sal ’t op den altaer aensteken: ende daerna sal hy dat water die vrouwe te drincken geven.
27 Als hy haer nu dat water sal te drincken gegeven hebben, ’t sal geschieden, indien sy onreyn geworden is, ende tegen haren man door overtredinge sal overtreden hebben, dat het water, het welcke vervloeckinge mede brengt, tot bitterheyt in haer ingaen sal, ende haer buyck swellen, ende hare heupe vervallen sal: ende die vrouwe sal in het midden hares volcks tot eenen vloeck zijn.
28 Doch indien de vrouwe niet onreyn geworden en is, maer reyn is: so sal sy vry zijn, ende sal met zade bezadicht worden.
29 Dat is de wet der yveringen: als eene vrouwe onder haren man zijnde, sal afgeweken, ende onreyn geworden zijn:
30 Ofte als over eenen man de yver-geest sal gekomen zijn, ende hy over sijne huysvrouwe sal ge-yvert hebben: dat hy de vrouwe voor het aengesicht des HEEREN stelle, ende de Priester aen haer dese gantsche wet volbrenge.
31 Ende de man sal van de ongerechticheyt onschuldich zijn: maer die selve vrouwe sal hare ongerechticheyt dragen.

Einde Numeri 5