Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 35 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 35

1 ENde de HEERE sprack tot Mose, inde vlacke velden der Moabiten, aende Iordane van Iericho, seggende:
2 Gebiedt den kinderen Israëls, dat sy vande erffenisse harer besittinge den Leviten steden sullen geven om te bewoonen: daer toe sult ghylieden den Leviten voorsteden geven, aende steden rontom de selve.
3 Ende die steden sullen sy hebben om te bewoonen: maer hare voorsteden sullen zijn voor hare beesten, ende voor hare have, ende voor al haer gedierte.
4 Ende de voorsteden der steden, die ghy den Leviten geven sult, sullen vande stadts-muere af, ende nae buyten, van duysent ellen zijn rontomme.
5 Ende ghy sult meten van buyten der stadt, aenden hoeck tegen ’t Oosten twee duysent ellen, ende aenden hoeck van ’t Suyden twee duysent ellen, ende aenden hoeck van ’t Westen twee duysent ellen, ende aenden hoeck van ’t Noorden twee duysent ellen, dat de stad in ’t midden zy: Dit sullen sy hebben tot voorsteden vande steden.
6 De steden nu, die ghy den Leviten sult geven, sullen zijn, ses vrysteden, die ghy geven sult, op dat de dootslager daer henen vliede: ende boven deselve sult ghy [se] twee en veertich steden geven.
7 Alle de steden, die ghy den Leviten geven sult, sullen zijn acht en veertich steden; die selve met hare voorsteden.
8 De steden, die ghy vande besittinge der kinderen Israëls geven sult, sult ghy van dien, die vele heeft, vele nemen, ende van dien, die weynige heeft, weynige nemen: een yeder sal nae sijne erffenisse, die sy sullen erven, van sijne steden den Leviten geven.
9 Voorts sprack de HEERE tot Mose, seggende:
10 Spreeckt tot de kinderen Israëls, ende segt tot hen: Wanneer ghy over de Iordane gaet nae het lant Canaan:
11 So sult ghy maken, dat u steden te gemoete liggen, [die] u tot vrysteden sullen zijn: op dat de dootslager daer henen vliede, die eene ziele onwetens geslagen heeft.
12 Ende dese steden sullen u tot eene toevlucht zijn, voor den [bloet] wreker: op dat de dootslager niet en sterve, tot dat hy voor de vergaderinge aen ’t gerichte gestaen hebbe.
13 Ende dese steden, die ghy geven sult, sullen ses vrysteden voor u zijn.
14 Drie deser steden sult ghy geven op dese zijde der Iordane, ende drie deser steden sult ghy geven inden lande Canaan: vrysteden sullen ’t zijn.
15 Die selve ses steden sullen den kinderen Israëls, ende den vreemdelinck, ende den bywoonder in ’t midden van hen, tot eene toevlucht zijn: op dat daer henen vliede, wie eene ziele onversiens slaet.
16 Maer indien hy hem met een yseren instrument geslagen heeft, dat hy gestorven zy, een dootslager is hy: dese dootslager sal sekerlick gedoodt worden.
17 Ofte indien hy hem met eenen hantsteen, waer van men soude konnen sterven, geslagen heeft, dat hy gestorven is, een dootslager is hy: dese dootslager sal sekerlick gedoodt worden.
18 Ofte indien hy hem met een houten hant-instrument, waer van men soude konnen sterven, geslagen heeft, dat hy gestorven zy, een dootslager is hy: dese dootslager sal sekerlick gedoodt worden.
19 De wreker des bloets, die sal den dootslager dooden, als hy hem ontmoet, sal hy hem dooden.
20 Indien hy hem oock door haet sal gestooten hebben, ofte met opset op hem geworpen heeft, dat hy gestorven zy:
21 Ofte hem door vyantschap met sijne hant geslagen heeft, dat hy gestorven zy, de slager sal sekerlick gedoodt worden, een dootslager is hy: de bloetwreker sal desen dootslager dooden, als hy hem ontmoet.
22 Maer indien hy hem metter haest sonder vyantschap gestooten heeft: ofte eenich instrument sonder opset op hem geworpen heeft:
23 Ofte onversiens met eenigen steen, waer van men soude konnen sterven, ende hy dien op hem heeft doen vallen, dat hy gestorven zy: so hy hem doch geen vyant en was, nochte sijn quaet soeckende:
24 So sal de vergaderinge richten tusschen den slager, ende tusschen den bloetwreker; nae dese selve rechten.
25 Ende de vergaderinge sal den dootslager redden uyt de hant des bloetwrekers, ende de vergaderinge sal hem doen wederkeeren tot sijne vrystadt, daer hy henen gevloden was: ende hy sal daer in blijven tot den doot des Hooge Priesters, dienmen met de heylige olye gesalft heeft.
26 Doch indien de dootslager eenichsins sal gaen uyt de palen sijner vrystadt, daer hy henen gevloden was;
27 Ende de bloetwreker hem sal vinden buyten de palen sijner vrystadt: so de bloetwreker den dootslager sal dooden, ’t en sal hem geene bloetschult zijn.
28 Want hy soude in sijne vrystadt gebleven zijn tot den doot des Hooge-Priesters: maer na den doot des Hooge-Priesters sal de dootslager weder keeren tot het lant sijner besittinge.
29 Ende dese dingen sullen ulieden zijn tot eene insettinge van recht, by uwe geslachten: in alle uwe wooningen.
30 Al wie eene ziele slaet, nae den mont der getuygen salmen den dootslager dooden: maer een eenich getuyge en sal niet getuygen tegens eene ziele, datse sterve.
31 Ende ghy en sult geene versoeninge nemen voor de ziele des dootslagers, die schuldich is te sterven: want hy sal sekerlick gedoodt worden.
32 Oock en sult ghy geene versoeninge nemen voor dien die gevlucht is nae sijne vrystadt, dat hy soude wederkeeren om te woonen in het lant, tot den doot des [Hoogen] Priesters.
33 So en sult ghy niet ontheyligen het lant, daer in ghy zijt; want het bloet, dat ontheylicht het lant; ende voor het lant en sal geene versoeninge gedaen worden over het bloet, dat daer in vergoten is, als door het bloet des genen, die dat vergoten heeft.
34 Verontreynicht dan het lant niet, daer in ghy gaet woonen, in welckes midden ick woonen sal: want ick ben de HEERE, woonende in ’t midden der kinderen Israëls.

Einde Numeri 35