Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 32 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 32

1 DE kinderen Rubens nu hadden veel vees, ende de kinderen Gads haddens machtich veel: Ende sy besagen ’t lant Iaëzer, ende ’t land Gilead, ende siet, dese plaetse was eene plaetse voor vee.
2 So quamen de kinderen Gads, ende de kinderen Rubens, ende spraken tot Mose, ende tot Eleazar den Priester, ende tot de Oversten der vergaderinge, seggende:
3 Ataroth, ende Dibon, ende Iaëzer, ende Nimra, ende Hesbon, ende Eleale: ende Schebam, ende Nebo, ende Behon;
4 Dit lant, het welcke de HEERE voor het aengesichte der vergaderinge van Israël geslagen heeft, dat is een lant voor vee: ende uwe knechten hebben vee.
5 Voorts seyden sy; Indien wy genade in uwe oogen gevonden hebben, dat dit selve lant uwen knechten gegeven worde tot eene besittinge: en doet ons niet trecken over de Iordane.
6 Maer Mose seyde tot de kinderen Gads, ende tot de kinderen Rubens: Sullen uwe broeders ten strijde gaen, ende ghy lieden sult hier blijven?
7 Waerom doch sult ghy het herte der kinderen Israëls breken, dat sy niet over en trecken nae het lant, dat de HEERE hen gegeven heeft?
8 Soo deden uwe vaders, als ickse van Kades Barnea sondt om dit lant te besien:
9 Als sy opgekomen waren tot aen het dal Escol, ende dit lant besagen, so braken sy het herte der kinderen Israëls, dat sy niet en gingen nae dit lant, dat de HEERE hen gegeven hadde.
10 Doe ontstack de toorn des HEEREN ten selven dage: ende hy swoer, seggende:
11 Indien dese mannen, die uyt Egypten opgetogen zijn, van twintich jaer out ende daer boven, het lant sullen sien, dat ick Abraham, Isaac, ende Iacob gesworen hebbe ! want sy en hebben niet volhardt my na te volgen:
12 Behalven Caleb den soon van Iephunne, den Keniziter, ende Iosua den sone van Nun: want sy hebben volhardt den HEERE na te volgen.
13 Also ontstack des HEEREN toorn tegens Israël, ende hy deedse omswerven in de woestijne, veertich jaer: tot dat verteert was het gantsche geslachte, het welcke gedaen hadde, dat quaet was inde oogen des HEEREN.
14 Ende siet, ghy-lieden zijt opgestaen in stede van uwe vaderen, eene menichte van sondige menschen; om de hitticheyt van des HEEREN toorn tegens Israël te vermeerderen.
15 Wanneer ghy van achter hem u sult afkeeren, so sal hy wijders voortvaren hem te laten in de woestijne: ende ghy sult al dit volck verderven.
16 Doe traden sy toe tot hem, ende seyden; Wy sullen hier schaeps-koyen bouwen voor ons vee; ende steden voor onse kinderkens.
17 Maer wy selve sullen ons rusten, haestende voor het aengesichte der kinderen Israëls, tot dat wijse aen hare plaetse sullen gebracht hebben: ende onse kinderkens sullen blijven inde vaste steden, van wegen de inwoonderen des lants.
18 Wy en sullen niet wederkeeren tot onse huysen; tot dat sich de kinderen Israëls tot erffelicke besitters sullen gestelt hebben een yeder van sijne erffenisse.
19 Want wy en sullen met hen niet erven aen gene zijde der Iordane, ende verder henen: als onse erffenisse ons toegekomen sal zijn aen dese zijde der Iordane, tegen den opganck.
20 Doe seyde Mose tot hen; Indien ghy dese sake doen sult, indien ghy u voor het aengesichte des HEEREN sult rusten ten strijde,
21 Ende een yeder van u, die toegerust is, over de Iordane sal trecken voor het aengesichte des HEEREN; tot dat hy sijne vyanden voor sijn aengesichte uyt de besittinge sal verdreven hebben,
22 Ende het lant voor het aengesichte des HEEREN ondergebracht zy; so sult ghy daerna wederkeeren, ende onschuldich zijn voor den HEERE, ende voor Israël: ende dit lant sal u ter besittinge zijn voor het aengesichte des HEEREN.
23 Indien ghy daerentegen alsoo niet sult doen, siet, so hebt ghy aen den HEERE gesondigt: doch ghy sult uwer sonde gewaer worden, alsse u vinden sal.
24 Bouwet u steden voor uwe kinderkens, ende koyen voor uwe schapen: ende doet, wat uyt uwen monde uytgegaen is.
25 Doe spraken de kinderen Gads, ende de kinderen Rubens tot Mose, seggende: Uwe knechten sullen doen, gelijck als mijn heere gebiedt.
26 Onse kinderkens, onse wijven, onse have, ende alle onse beesten sullen aldaer zijn inde steden van Gilead:
27 Maer uwe knechten sullen overtrecken, al wie ten heyre gerust is, voor het aengesichte des HEEREN, tot den strijt, gelijck als mijn heere gesproken heeft.
28 Doe geboodt Mose harent halven den Priester Eleazar, ende Iosua den sone van Nun, ende den hoofden der vaderen van de stammen der kinderen Israëls:
29 Ende Mose seyde tot hen; Indien de kinderen Gads, ende de kinderen Rubens met u lieden over de Iordane sullen trecken, een yeder, die gerust is ten oorloge, voor het aengesichte des HEEREN; als het lant voor u aengesichte sal ondergebracht zijn, so sult ghy hen het lant Gilead ter besittinge geven.
30 Maer indien sy niet gerustet met u sullen over trecken, so sullen sy tot besitters gestelt worden in ’t midden van u lieden in den lande Canaan.
31 Ende de kinderen Gads, ende de kinderen Rubens antwoordden, seggende: Wat de HEERE tot uwe knechten gesproken heeft, sullen wy alsoo doen.
32 Wy sullen gerustet overtrecken voor het aengesichte des HEEREN nae ’t lant Canaan: ende de besittinge onser erffenisse sullen wy hebben aen dese zijde der Iordane.
33 Also gaf Mose haerlieden, den kinderen Gads, ende den kinderen Rubens, ende den halven stam van Manasse, Iosephs sone, het Coninckrijck van Sihon, Coninck der Amoriten, ende het Coninckrijck van Og, Coninck van Basan: het lant met de steden van dien in de lant-palen, de steden des lants rontomme.
34 Ende de kinderen Gads bouweden Dibon, ende Ataroth, ende Aroër.
35 Ende Atroth-Sophan, ende Iaëzer, ende Iogbeha:
36 Ende Beth-Nimra, ende Beth-Haran: vaste steden ende schaeps koyen.
37 Ende de kinderen Rubens bouweden Hesbon, ende Eleale: ende Kiriathaim.
38 Ende Nebo, ende Baal-Meon, verandert zijnde van name, ende Sibma: ende sy noemden de namen der steden, die sy bouwden, met [andere] namen.
39 Ende de kinderen Machirs, des soons van Manasse, gingen nae Gilead, ende namen dat in: ende sy verdreven de Almoriten, die daer inne waren, uyt de besittinge.
40 So gaf Mose Gilead aen Machir, den soon van Manasse: ende hy woonde daer in.
41 Iaïr nu, de soon van Manasse, ginck henen ende nam haerlieder dorpen in: ende hy noemde die Havvot-Iaïr.
42 Ende Nobah ginck henen, ende nam Kenath in, met hare onderhoorige plaetsen, ende noemdese Nobah nae sijnen name.

Einde Numeri 32