Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 29 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 29

Wetten rakende de offerhande van het feest der Trompetten, vers 1, etc. sijn brant-offer, 2. ende sijn sond-offer, 5. van het feest der Versoeninge, 7. sijne offeren, 8. van het feest der Loof-hutten, gedurende seven dagen, 12. met elcken daegs-offer, des eersten daegs, 13. des tweeden, 17. des derden, 20. des vierden, 23. des vijfden, 26. des sesten, 29. des sevenden, 32. vanden achtsten dach, dewelcke was een groote vyer-dach, 35. sijne offeren, 36. Besluyt des capittels, bestaende in een bevel, ende sijne uytvoeringe, 39.
 
1 DEsgelijcks inde 1 sevende maent, op den eersten der maent, sult ghy eene heylige t’samenroepinge hebben, geen dienstwerck en sult ghy doen: a ’t sal u een dach 2 des geklancks zijn.
1 Siet van dese maent, Levit. 23. op vers 24.
a Levit. 23.24.
2 Dit feest wort alsoo genoemt, om dattet den volcke met het blasen der trompetten aengekondigt, ende te kennen gegeven wert. Siet Levit. 23. op vers 23.
 
2 Dan sult ghy een brand-offer, ten lieflicken reucke, den HEERE bereyden, eenen 3 jongen varre, eenen ram; seven volkomene, 4 een-jarige lammeren;
3 Hebr. eenen sone des runts. Also ond. vers 8. ende 13, 17. siet Levit. 1. op vers 14.
4 Hebr. sonen des jaers. dat is, een jaer out. Alsoo ond. vers 8. ende 13. ende 17. etc. Siet Levit. 23. op vers 17.
 
3 Ende haer spijs-offer van meel-bloeme, met olie gemengt: drie 5 tienden tot den varre, twee tienden tot den ram,
5 T.w. van een Epha. Alsoo in ’t volgende. siet bov. cap. 28. op vers 5.
 
4 Ende een tiende, tot 6 een lam; tot die seven lammeren toe:
6 D. elck lam, Siet bov. 28. op vers 13. Alsoo ond. vers 10, ende 15.
 
5 Ende eenen geytenbock ten sond-offer; om over u lieden versoeninge te doen;
6 Behalven 7 het brandoffer der maent, ende sijn spijs-offer, ende het 8 gedurige brand-offer, ende sijn spijs-offer, met hare dranck-offeren, 9 nae hare wijse; ten lieflicken reucke ten vyeroffer den HEERE.
7 Het welcke geoffert moeste worden op den eersten dach van yedere maent, bov. 28. vers 11, 12, etc. 2.Chron. 2.4. so dat dit ordinaris offer der nieuwer maenden, door het voorgemelte niet en moeste nagelaten worden.
8 Siet bov. cap. 28. op vers 6. ende ond. vers 11. ende 16. etc.
9 D. nae de wet, die Godt daer van bevolen, ende ingestelt hadde. Siet Levit. 5. op vers 10.
 
7 Ende op den 10 tienden deser sevender maent sult ghy eene heylige t’ samenroepinge hebben, ende b ghy sult 11 uwe zielen verootmoedigen: geen werck en sult ghy doen.
10 Dese dach was de dach der Versoeninge, daer van men lesen mach, Lev. 16.29, 30. ende cap. 23. vers 27.
b Levit. 16.29, 31. ende 23.27.
11 D. uwe personen vernederen voor den Heere, met de overlegginge, ende bekentenisse van uwe sonden, met vasten, met bidden, ende met een voornemen, om u leven te beteren. Siet Levit. 18. op vers 29.
 
8 Maer ghy sult brand-offer, ten lieflicken reucke den HEERE offeren, eenen jongen varre, eenen ram: seven een-jarige lammeren; c volkomen sullen sy u zijn.
c Bov. 28.19.
 
9 Ende haer spijs-offer van meel-bloeme met olie gemengt: drie tienden tot den varre, twee tienden tot den eenen ram.
10 12 Telcken een tiende tot een lam; tot die seven lammeren toe.
12 Hebr. een tiende, een tiende tot een lam. Alsoo ond. vers 15. ende bov. cap. 28. vers 13.
 
11 Eenen geytenbock ten sond-offer: behalven het 13 sondoffer der versoeningen, ende het gedurich brand-offer, ende sijn spijs-offer, met hare dranck-offeren.
13 Daer van men lesen kan Levit. 16.11, 15. het welcke, niet tegenstaende de andere offerhanden hier op den Versoen-dach geboden, evenwel oock op den selven geoffert moeste worden. gelijck t’elcken verhaelt wort, dat het dagelicksche offer moeste blijven, hoe wel op eenige dagen noch andere offerhanden daer en boven verordent waren. siet ond. versen 16, 22, 25, 28, 31, 34, 38, 39.
 
12 Insgelijcks op den vijftienden dach deser sevender maent, sult ghy eene 14 heylige t’ samenroepinge hebben, geen dienstwerck en sult ghy doen: maer seven dagen sult ghy den HEERE een feest vyeren.
14 Verstaet het feest der Tabernakelen, ofte Loofhutten: van het welcke siet, Lev. 23.34. ende Deut. 16.13.
 
13 Ende ghy sult een brand-offer, ten vyeroffer offeren ten lieflicken reucke den HEERE, 15 dertien jonge varren, twee rammen; veertien een-jarige lammeren, sy sullen volkomen zijn.
15 T.w. op den eersten dach van dit feest. want op den tweeden moesten maer 12 varren geoffert zijn, op den derden maer 11, ende alsoo doorgaens eenen varre min dan op den voorgaenden geoffert was, Siet ond. versen 17, 20, 23, 26, 29, 32.
 
14 Ende haer spijs-offer van meel-bloeme, met olie gemengt: drie tienden tot 16 eenen varre, tot die dertien varren toe, twee tienden tot eenen ram, onder die twee rammen:
16 D. tot elcken varre, als bov. vers 4. soo in ’t volgende.
 
15 Ende telcken een tiende tot een lam; tot die veertien lammeren toe;
16 Ende eenen geyten-bock ten sondoffer: behalven het gedurich brand-offer, sijn spijs-offer, ende sijn dranck-offer.
17 Daerna 17 op den tweeden dach twaelf jonge varren, twee rammen; veertien volkomene een-jarige lammeren,
17 T.w. van het feest der Tabernakelen; ende alsoo in ’t volgende.
 
18 Ende haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren tot de varren, tot de rammen, ende tot de lammeren in haer getal, 18 nae de wijse,
18 Siet bov. op vers 6.
 
19 Ende eenen geyten-bock ten sondoffer: behalven het gedurige brand-offer, ende sijn spijsoffer, met hare dranckofferen.
20 Ende 19 op den derden dach elf varren, twee rammen; veertien volkomene een-jarige lammeren,
19 T.w. des voorgemelten feestes, ende alsoo in ’t volgende.
 
21 Ende hare spijs-offeren, ende hare dranck-offeren tot de varren, tot de rammen, ende tot de lammeren in haer getal, nae de wijse:
22 Ende eenen bock ten sond-offer: behalven het gedurich brand-offer, ende sijn spijs-offer, ende sijn dranck-offer.
23 Voorder op den vierden dach, tien varren, twee rammen; veertien volkomene een-jarige lammeren,
24 Haer spijs-offer, ende hare dranckofferen tot de varren, tot de rammen, ende tot de lammeren in haer getal, nae de wijse:
25 Ende eenen geyten-bock ten sond-offer: behalven het gedurich brand-offer, sijn spijs-offer, ende sijn dranck-offer.
26 Ende op den vijfden dach negen varren, twee rammen; ende veertien volkomene een-jarige lammeren,
27 Ende haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren tot de varren, tot de rammen, ende tot de lammeren, in haer getal, nae de wijse:
28 Ende eenen bock ten sond-offer: behalven het gedurich brand-offer, ende sijn spijs-offer; ende sijn dranck-offer.
29 Daerna op den sesten dach, acht varren, twee rammen; veertien volkomene een-jarige lammeren,
30 Ende haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren tot de varren, tot de rammen, ende tot de lammeren, in haren getale, nae de wijse:
31 Ende eenen bock ten sond-offer, behalven het gedurich brand-offer, sijn spijs-offer, ende sijne dranck-offeren.
32 Ende op den sevensten dach, seven varren, twee rammen; veertien volkomene een-jarige lammeren,
33 Ende haer spijs-offer, ende hare dranck-offeren tot de varren, tot de rammen, ende tot de lammeren, in haer getal, nae hare wijse:
34 Ende eenen bock ten sond-offer, behalven het gedurich brand-offer, sijn spijs-offer, ende sijn dranck-offer.
35 Op den achtsten dach d sult ghy een 20 verbodts-dach hebben: geen dienstwerck en sult ghy doen.
d Levit. 23.36.
20 Hebr. verbot ofte ophoudinge. om dat op dien dach alle dienst-werck verboden was. Siet Lev. 23. op vers 36. Dit was de groote dach des feests, op welcken Christus stont inden Tempel, ende riep de dorstige zielen tot hem, belovende deselve verquickinge, Iohan. 7.37.
 
36 Ende ghy sult een brand-offer ten vyeroffer offeren, [ten] lieflicken reucke den HEERE, eenen varre, eenen ram, seven volkomene een-jarige lammeren,
37 Haer spijs-offer, ende hare dranckofferen tot den varre, tot den ram, ende tot de lammeren, in haer getal, nae de wijse:
38 Ende eenen bock ten sond-offer: behalven het gedurich brand-offer, ende sijn spijs-offer, ende sijn dranck-offer.
39 Dese dingen sult ghy den HEERE doen op uwe gesette hoochtijden: behalven uwe 21 geloften, ende uwe vrywilige offeren, met uwe brand-offeren, ende met uwe spijs-offeren, ende met uwe dranckofferen, ende met uwe danck-offeren.
21 Dese geloften, ende de offerhanden hier in den text verhaelt, waren ordinare Godts-dienstige wercken, welcke om de extraordinare in dit capit. vermelt, die op sekere dagen des jaers, nae Godts bevel geschiedden, niet en moesten nagelaten worden. Siet bov. op vers 11.
 
40 Ende Mose sprack tot de kinderen Israëls, nae al dat de HEERE Mose geboden hadde.

Einde Numeri 29