Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 26 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 26

Tellinge der Israëliten, van 20 jaren out, ende daer boven, bequaem ter oorloge, vers 1, etc. in ’t bysonder van elcken stam, uytgenomen den stam Levi, 5. in ’t gemeyn van alle getelde t’samen, 51. den welcken het lant Canaan, door het lot uytgedeelt moeste worden, nae proportie vande grootte, ofte kleynheyt der stammen, 52. Tellinge der Leviten alleene, 57. Doch inde tellinge der Leviten en is niemant geweest van de gene, die in de woestijne Sinai na haren uyt-tocht uyt Egypten getelt waren, dan Iosua, ende Caleb, 65.
 
1 HEt geschiedde nu 1 na die plage, dat de HEERE sprack tot Mose, ende tot Eleazar den sone Aarons; den Priester, seggende:
1 Verstaet de plage vermelt in’t voorgaende 25. cap. door de welcke 24000 Israëliten ommegekomen zijn, ter oorsake van hare hoererye met de Moabitische vrouwen, ende afgoderye met Baal-Pehor bedreven. Na dese plagen en waren geene meer (dan Iosua ende Caleb) overich van de gene die boven de 20 jaren out zijnde, om hare murmureringe, waren veroordeelt in de woestijne te moeten sterven, eer de kinderen Israëls in de besittinge des beloofden lants treden souden, Siet bov. cap. 14.33, 34, 35. Item siet in dit cap. vers 63, 64, 65. ende Deuter. 2.14.
 
2 2 Neemt de somme van de geheele vergaderinge der kinderen Israëls op; a van twintich 3 jaer out, ende daer boven, nae het huys harer vaderen: 4 alle die ten heyre in Israël uyttreckt.
2 Dese tellinge der kinderen Israëls wort gehouden voor de derde, na datse uyt Egypten gescheyden waren. De eerste was in het selve jaer als sy uyttoogen, Exod. 30. vers 12. etc. De tweede was in het beginsel des tweeden jaers, Num. 1.2. De derde dese, van welcke hier gesproken wort.
a Bov. 1.3.
3 Hebr. een soon van twintich jaer out. Alsoo in ’t volgende.
4 Siet bov. cap. 1. op vers 3.
 
3 Mose dan, ende Eleazar de Priester sprakense aen, inde 5 vlacke velden Moabs, aen 6 de Iordane van Iericho, seggende:
5 Siet bov. cap. 22. vers 1. ende onder in dit cap. vers 63. ende cap. 33. vers 48.
6 Alwaer dese riviere haer nae by de stadt van Iericho wendt. Alsoo bov. cap. 22.1. ende ond. vers 63.
 
4 7 [Datmen opneme] van twintich jaer out, ende daer boven; b gelijck als de HEERE Mose geboden hadde, ende den kinderen Israëls, 8 die uyt Egyptenlande uytgetogen waren.
7 Dit woort is hier tot vervullinge ingevoecht, uyt het voorgaende 2. vers Evenwel het kan nagelaten worden, de oversettinge aldus gestelt zijnde: van twintich jaer out, ende daer boven, etc. sulckx dat dit het begin soude zijn van de Rolle, die Moses gemaeckt, ende den volcke voorgelesen heeft.
b Bov. 1.1, 2, 3.
8 Siet bov. 1. vers 2. ende vergel. Exod. 30. vers 12.
 
5 Ruben c was de eerstgeboren Israëls: de sonen Rubens waren Hanoch; 9 [van welcken] was het geslachte der Hanochiten; van Pallu het geslachte der Palluiten:
c Genes. 46.9. Exod. 6.14. 1.Chron. 5.1.
9 Het woordeken van, is hier in-gevoegt, nae gelijckheyt der volgender maniere van spreken. Alsoo oock onder vers 23. etc. Het andere moet dickwijls nae de eygenschap der Hebreeuscher tale tot vervullinge vanden sin, als een byvoegsel, ingelaten worden.
 
6 Van 10 Hezron het geslachte der Hezroniten: van Carmi het geslachte der Carmiten.
10 Hebr. Chetsron.
 
7 Dit zijn de geslachten der Rubeniten: ende hare getelde waren drie en veertich duysent, ende seven hondert, ende dertich.
8 Ende de 11 sonen van Pallu waren Eliab.
11 Het getal van velen, voor het getal van eenen. Siet Gen. 21. op vers 7. ende 46. op vers 7.
 
9 Ende de sonen Eliabs waren Nemuël, ende Dathan, ende Abiram: d dese Dathan, ende Abiram waren de 12 geroepene der vergaderinge, die gekijf maeckten tegen Mose, ende tegen Aaron, 13 inde vergaderinge van Korah, als sy gekijf tegen de HEERE maeckten,
d Bov. 16.2.
12 Siet bov. cap. 1. op vers 16. ende 16.2.
13 Verst. die muytige ende oproerige t’ samenrottinge, daer van Korah het hooft geweest was. Siet bov. cap. 16. vers 1, 2, 3.
 
10 Ende de aerde haren mont 14 op dede, ende verslondtse 15 met Korah, als die vergaderinge storf: doe het vyer twee hondert ende vijftich mannen verteerde, ende werden 16 tot een teecken.
14 D. open spleet, seer wijde, ende diepe kloven makende.
15 Verstaet met Korahs huysgesin, dat doe by hem was. bov. 16.32. Want Korah selve was met de 250 mannen verbrant. in ’t selve cap. vers 35.
16 Hebr. tot een baniere. Dat is, tot een merckelick exempel van eene rechtveerdige straffe Godes over de gene, die oproer ende scheuringe aenrichten tegens de order die Godt in sijne Kercke, ende de republijcke gestelt heeft.
 
11 Maer de kinderen Korahs 17 en storven niet.
17 T.w. nochte door ’t vyer, dat haren vader ende sijn rot verteert hadde, nochte door de versinckinge in der aerden, met het huysgesin hares vaders. het welcke geschiet is om datse niet en hadden in die muyterie bewilliget, ende mochten in den dienst des Tabernakels besich zijn.
 
12 De sonen Simeons nae hare geslachten; van 18 Nemuël het geslachte der Nemuëliten: van Iamin het geslachte der Iaminiten: van Iachin het geslachte der Iachiniten:
18 Anders genoemt Iemuël, Gen. 46.10.
 
13 Van 19 Zerah, het geslachte der Zerahiten: van Saul het geslachte der Sauliten.
19 Die oock Zochar genoemt wort, Gen. 46.10.
 
14 Dat zijn de geslachten der Simeoniten: 20 twee ende twintich duysent, ende twee hondert.
20 Merckt, dat haer getal seer vermindert was, van het gene dat verhaelt wort, bov. c. 1. vers 23. mogelick om datse Simei den sone Sallu, die een Overste der Simeoniten was, in het stuck sijner boosdaet vermelt bov. 25. vers 14. waren toegedaen geweest, ja daer in hen nagevolget hadden.
 
15 De sonen Gads nae hare geslachten; van 21 Zephon, het geslachte der Zephoniten: van Haggi, het geslachte der Haggiten: van Suni, het geslachte der Suniten:
21 Hebr. Tsephon, die oock Ziphion genoemt wort, Genes. 46.16. Vergel. voorder dese namen met het voorgemelte 46. cap. Genes. item met 1.Chron. 1.2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, etc.
 
16 Van 22 Ozni, het geslachte der Ozniten: van Heri, het geslachte der Heriten:
22 Die oock schijnt Ezbon genaemt te zijn, Genes. 46.16.
 
17 Van 23 Arod, het geslachte der Aroditen: van Areli, het geslachte der Areliten.
23 Genaemt Arodi. Genes. 46.16.
 
18 Dat zijn de geslachten der sonen Gads, nae hare getelde, veertich duysent, ende vijf hondert.
19 De sonen van Iuda waren, Er, ende Onan: e maer Er, ende Onan 24 storven inden lande Canaan.
e Genes. 38.7, 10. ende 46.12.
24 T.w. door een rechtveerdich oordeel Godes, het welcke ginck over hare groote ende grove sonden. Siet Genes. 38. op vers 7.
 
20 Also waren de sonen van Iuda nae hare geslachten; van Sela, het geslachte der Selaniten: van 25 Perez, het geslachte der Pereziten: van Zerah, het geslachte der Zerahiten.
25 Hebr. Perets.
 
21 Ende de sonen f Perez waren; van Hezron, het geslachte der Hezroniten: van Hamul, het geslachte der Hamuliten.
f Genes. 46.12
 
22 Dat zijn de geslachten van Iuda, nae hare getelde: ses en tseventich duysent, ende vijf hondert.
23 De sonen Issaschars, nae hare geslachten, waren; 26 [van] Tola het geslachte der Tolaïten; van Puva het geslachte der Puniten.
26 Siet bov. op het vers 5.
 
24 Van 27 Iasub, het geslachte der Iasubiten: van Simron, het geslachte der Simroniten.
27 Oock Iob genaemt, Genes. 46.13.
 
25 Dat zijn de geslachten Issaschars, nae hare getelde: vier en tsestich duysent, ende drie hondert.
26 De sonen Zebulons, nae hare geslachten, waren; van Sered, het geslachte der Serediten: van Elon, het geslachte der Eloniten: van Iahleël, het geslachte der Iahleëliten.
27 Dat zijn de geslachten der Zebuloniten, nae hare getelde: tsestich duysent, ende vijf hondert.
28 De sonen Iosephs, nae hare geslachten, waren Manasse, ende Ephraim.
29 De sonen Manasses waren; g van Machir het geslachte der Machiriten: Machir nu gewan Gilead: van Gilead was het geslachte der Gileaditen.
g Ios. 17.1.
 
30 Dit zijn de sonen Gileads; 28 [van] 29 Iezer, het geslachte der Iezriten: van Helek, het geslachte der Helekiten.
28 Dit woordeken is hier, ende in de 2. volgende verssen bygevoecht uyt de voorgaende, ende navolgende maniere van spreken deses cap. Siet bov. op vers 5.
29 And. genoemt Abiezer, Ios. 17.1. ende elders.
 
31 Ende [van] Asriël, het geslachte der Asriëliten: ende [van] Sechem, het geslachte der Sechemiten.
32 Ende [van] Semida het geslachte der Semidaïten: ende [van] Hepher, het geslachte der Hepheriten.
33 h Doch 30 Zelaphead de sone Hephers en hadde geene sonen; maer dochters: ende de namen der dochteren Zelapheads waren, Machla, ende Noa, Hogla, Milka, ende Tirza.
h Ond. 27.1.
30 Hebr. Tselophchad.
 
34 Dat zijn de geslachten Manasses: ende hare getelde waren twee en vijftich duysent, ende seven hondert.
35 Dit zijn de sonen Ephraims, nae hare geslachten; van Sutelah, het geslachte der Sutelahiten: van Becher, het geslachte der Becheriten: van Tahan, het geslachte der Tahaniten.
36 Ende dit zijn de sonen Sutelahs: van Eran, het geslachte der Eraniten.
37 Dat zijn de geslachten der sonen Ephraims, nae hare getelde; twee en dertich duysent, ende vijfhondert: Dat zijn de sonen Iosephs, nae hare geslachten.
38 De sonen Benjamins, nae hare geslachten; van Bela, het geslachte der Belaïten: van Asbel, het geslachte der Asbeliten: van 31 Ahiram, het geslachte der Ahiramiten:
31 Die oock schijnt Ehi genaemt te zijn, Genes. 46.21. ende Achrach 1.Chron. 8.1.
 
39 Van Sephupham, het geslachte der Suphamiten: van Hupham, het geslachte der Huphamiten.
40 Ende de sonen Bela waren Ard, ende Naaman: [van Ard] het geslachte der Arditen: van Naaman, het geslachte der Naamiten.
41 Dat zijn de sonen Benjamins, nae hare geslachten: ende hare getelde waren vijf en veertich duysent, ende ses hondert.
42 Dit zijn de sonen van Dan nae hare geslachten; van 32 Suham, het geslachte der Suhamiten: dat zijn de geslachten van Dan nae hare geslachten.
32 Die oock schijnt Chuschim genoemt te zijn, Genes. 46.23.
 
43 Alle de geslachten der Suhamiten, nae hare getelde, waren vier en tsestich duysent, ende vier hondert.
44 De sonen Asers nae hare geslachten; waren van Imna, het geslachte der Imnaïten: van Isvi, het geslachte der Isviten: van Beria het geslachte der Beriïten.
45 Van de sonen Beria waren; van 33 Heber het geslachte der Hebriten: van Malchiël, het geslachte der Malchiëliten.
33 Hebr. Cheber, met de letter Chet.
 
46 Ende de name der dochter Asers was Serah.
47 Dat zijn de geslachten der sonen Asers, nae hare getelde, drie en vijftich duysent, ende vier hondert.
48 De sonen van Naphtali, nae haere geslachten; van 34 Iahzeël het geslachte der Iahzeëliten: van Guni, het geslachte der Guniten.
34 Hebr. Iachtseël, ofte, Iachtsiël. als 1.Chron. 7.13.
 
49 Van Iezer, het geslachte der Iezeriten: van 35 Sillem, het geslachte der Sillemiten.
35 Die oock Schallum genoemt wort, 1.Chron. 7.13.
 
50 Dat zijn de geslachten van Naphtali, nae hare geslachten: ende hare getelde waren vijf en veertich duysent, ende vier hondert.
51 Dat zijn 36 de getelde der sonen Israëls, ses hondert duysent, een duysent, seven hondert ende dertich.
36 Merckt hier de gewisse waerheyt, ende mogende cracht Godes, in de beloofde vermenichvuldinge van Abrahams zaet. Want alsoo in 38 jaren meer dan seshondert duysent ende drie duysent Israëliten gestorven waren, soo heeft nochtans Godt te wege gebracht, dat het selve getal, het welcke verhaelt wort bov. 1. vers 46. gebleven is, uytgenomen 2000 ende eenige honderden.
 
52 Ende de HEERE sprack tot Mose, seggende:
53 37 Desen sal het lant uytgedeelt worden ten erffenisse, 38 nae het getal der namen.
37 T.w. geslachten der stammen.
38 D. nae dat een geslachte kleyn, ofte groot is, dat is, uyt weynige, ofte uyt vele menschen bestaende, welcker namen in een register waren opgeteeckent, vergel. het volgende vers.
 
54 i Den genen die vele zijn, sult 39 ghy hare erffenisse meerder maken, ende dien die weynich zijn, sult ghy hare erffenisse minder maken: Eenen yegelicken sal, nae sijne getelde, sijne erffenisse gegeven worden.
i Ond. 33.54.
39 Het welcke door Mose geschiet is op dese zijde van den Iordaen, onder de stammen Rubens, ende Gads, ende den halven stamme Manasses, ond. 32.31. maer door Iosua, na het bevel Mosis onder de andere stammen, ende den anderen halven stamme Manasses. Ios. 14. etc.
 
55 Het lant nochtans sal k door het 40 lot gedeelt worden: nae de namen der stammen harer vaderen sullen 41 sy erven.
k Ond. 33.54. Ios. 11.23. ende 14.2.
40 Het lant wert eerst door het lot gedeelt in 12 stammen, ende de stammen daerna in huysgesinnen, ende dat door het oordeel des Oversten, ende des Hoogen-Priesters.
41 T.w. de huysgesinnen elcker stamme sullen nae de wijse in ’t voorgaende versken voorgeschreven, in hare erve treden.
 
56 Nae 42 het lot sal elcx 43 erffenisse gedeelt worden, tusschen den velen, ende den weynigen.
42 Hebr. nae de mont des lots. Want het lot is des HEEREN, verklarende sijnen wille.
43 Verstaet ten aensien van de deelinge der stammen.
 
57 l Dit zijn nu de getelde van Levi, nae hare geslachten; van Gerson, het geslachte der Gersoniten: van Kehath, het geslachte der Kehathiten: van Merari, het geslachte der Merariten.
l Exo. 6.16, 17, 18, 19.
 
58 Dit zijn de geslachten van Levi, het geslachte der 44 Libniten, het geslachte der 45 Hebroniten, het geslachte der 46 Mahliten, het geslachte der Musiten, het geslachte der 47 Korhiten: Ende Kehath gewan Amram.
44 Die van Gerson afkomstich waren. Siet bov. 3.18.
45 Van Kahath voortkomstich, bov. 3.19.
46 Dese, ende de Musiten hadden hare afkomste van Merari. bov. 3.20.
47 De naekomelingen Kahaths. bov. 16.1.
 
59 m Ende de naem der huysvrouwe Amrams was Iochebed de dochter van Levi, welcke 48 [de huysvrouwe] Levi baerde in Egypten: ende dese baerde den Amram, Aaron, ende Mose, ende Mirjam hare suster.
m Exod. 2.1, 2. ende 6.19, 20.
48 Hebr. dewelcke sy den Levi baerde. Verstaet door dese barende, niet Iochebed (die de geborene persoon is) maer de huysvrouwe Levi, de moeder van Iochebed, ende de moeye van Amram, wiens groot-vader Levi was.
 
60 Ende den Aaron werden geboren Nadab, ende Abihu, Eleazar, ende Ithamar.
61 n Nadab nu, ende Abihu waren gestorven; doe sy vreemt vyer brachten voor het aengesicht des HEEREN.
n Levit. 10.2. Bov. 3.4. 1.Chron. 24.2.
 
62 Ende hare getelde waren drie en twintich duysent, al wat manlick is, 49 van een maent out, ende daer boven: want dese en werden niet getelt 50 onder den kinderen Israëls, om dat hen geen erffenisse gegeven wert, onder den kinderen Israëls:
49 Hebr. sonen eener maent.
50 Hebr. in ’t midden: alsoo in ’t volgende deses vers.
 
63 Dat zijn de getelde van Mose, ende Eleazar den Priester: die de kinderen Israëls 51 telden inde vlacke velden Moabs, aen de Iordane van Iericho.
51 Siet bov. cap. 1.1, 2. etc.
 
64 Ende onder dese en was niemant uyt de getelde, van Mose, ende Aaron den Priester; 52 als sy de kinderen Israëls telden inde woestijne van Sinai.
52 Siet van dese tellinge, Exod. 30, versen 12, 13, 14.
 
65 o Want de HEERE hadde van die geseyt, dat sy in de woestijne 53 gewisselick souden sterven: ende daer en was niemant van hen overgebleven, dan 54 Caleb de sone van Iephunne, ende Iosua de sone van Nun.
o Bov. 14.28, 29, 34, 35. 1.Cor. 10.5, 6.
53 Hebr. stervende sterven. dat is, sekerlick sterven, te weten, ofte door plagen, ofte hare natuerlicke doot, ende dat van wegen hare wederspannicheyt. Siet bov. 14.28, 29, 30. ende ond. cap. 27.3.
54 Dese twee waren Gode getrouwe gebleven, ende hadden het volck mede daer toe vermaent, bov. 14.6, etc.

Einde Numeri 26