Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 19 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 19

1 WYders sprack de HEERE tot Mose, ende tot Aaron, seggende:
2 Dit is de insettinge vande wet, die de HEERE geboden heeft, seggende: Spreeckt tot de kinderen Israëls, dat sy tot u brengen eene roode volkomene veerse, in de welcke geen gebreck en zy, op de welcke geen jock gekomen en zy.
3 Ende ghy sult die geven aen Eleazar, den Priester: ende hy salse uytbrengen tot buyten den leger, ende men salse voor sijn aengesichte slachten.
4 Ende Eleazar, de Priester, sal van haer bloet met sijnen vinger nemen: ende hy sal van haer bloet recht tegen over de Tente der t’samenkomste sevenmael sprengen.
5 Voorts salmen dese veerse voor sijne oogen verbranden: haer vel, ende haer vleesch, ende haer bloet, met haren mist, salmen verbranden.
6 Ende de Priester sal nemen ceder-hout, ende ysop, ende scharlaken; ende werpense in ’t midden vanden brant deser veerse.
7 Dan sal de Priester sijne kleederen wasschen, ende sijn vleesch met water baden, ende daerna inden leger gaen: ende de Priester sal onreyn zijn tot aen den avont.
8 Oock die haer verbrandt heeft, sal sijne kleederen met water wasschen, ende sijn vleesch met water baden, ende onreyn zijn tot aen den avont.
9 Ende een reyn man sal de assche deser veerse versamelen, ende buyten den leger in eene reyne plaetse wech leggen: ende het sal zijn ter bewaringe voor de vergaderinge der kinderen Israëls, tot het water der af-sonderinge; het is ontsondiginge.
10 Ende die de assche deser veerse versamelt heeft, sal sijne kleederen wasschen, ende onreyn zijn tot aen den avont: Dit sal den kinderen Israëls, ende den vreemdelinck, die in ’t midden van hen als vreemdelinck verkeert, tot eene eeuwige insettinge zijn.
11 Wie eenen dooden, eenich doodt lichaem van een mensch, aenroert, die sal seven dagen onreyn zijn.
12 Op den derden dach sal hy sich daer mede ontsondigen, so sal hy op den sevenden dach reyn zijn: maer indien hy sich op den derden dach niet ontsondigt, so en sal hy op den sevenden dach niet reyn zijn.
13 Al wie eenen dooden, het doodt lichaem eenes menschen, die gestorven sal zijn, aenroert, ende sich niet ontsondigt sal hebben, die verontreynicht den Tabernakel des HEEREN; daerom sal die ziele uytgeroeyt worden uyt Israël: om dat het water der af-sonderinge op hem niet gesprengt en is, sal hy onreyn zijn; sijne onreynicheyt is noch in hem.
14 Dit is de wet, wanneer een mensche sal gestorven zijn in eene tente: Al wie in die tente ingaet, ende al wie in die tente is, sal seven dagen onreyn zijn.
15 Oock alle open gereetschap, daer op geen decksel gebonden en is, dat is onreyn.
16 Ende al wie in ’t open velt eenen, die met den sweerde verslagen is, ofte eenen dooden, ofte het gebeente eenes menschen, oft een graf sal aengeroert hebben, sal seven dagen onreyn zijn.
17 Voor eenen onreynen nu sullen sy nemen van het stof des brants der ontsondiginge, ende daer op levendich water doen in een vat.
18 Ende een reyn man sal ysop nemen, ende in dat water doppen, ende sprengen ’t aen die tente, ende op al de gereetschap, ende aen de zielen, die daer geweest zijn: insgelijcx aen den genen, die een gebeente, oft eenen verslagenen, ofte eenen dooden, oft een graf aengeroert heeft.
19 Ende de reyne sal den onreynen op den derden dach, ende op den sevenden dach besprengen: ende op den sevenden dach sal hy hem ontsondigen; ende hy sal sijne kleederen wasschen, ende [sich] met water baden, ende op den avont reyn zijn.
20 Wie daerentegen onreyn sal zijn, ende sich niet en sal ontsondigen, die ziele sal uyt het midden der gemeynte uytgeroeyt worden: want hy heeft het heylichdom des HEEREN verontreynigt, het water der afsonderinge en is op hem niet gesprengt; hy is onreyn.
21 Dit sal haerlieden zijn tot een eeuwige insettinge: ende die het water der afsonderinge sprengt, sal zijne kleederen wasschen; oock wie het water der afsonderinge aenroert, die sal onreyn zijn tot aen den avont.
22 Ia al wat die onreyne aengeroert sal hebben, sal onreyn zijn: ende de ziele, die [dat] aengeroert sal hebben, sal onreyn zijn, tot aen den avont.

Einde Numeri 19