Statenvertaling.nl

sample header image

Numeri 10 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Numeri 10

1 VOorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Maeckt u twee silvere trompetten; van dicht-werck sult ghyse maken: ende sy sullen u zijn tot de t’samenroepinge der vergaderinge, ende tot den optocht der legeren.
3 Als sy met de selve blasen sullen, dan sal de geheele vergaderinge tot u vergadert worden, aen de deure van de Tente der t’samenkomste.
4 Maer alsse met de eene sullen blasen, dan sullen tot u vergadert worden de Overste, de hoofden der duysenden Israëls.
5 Als ghy met een gebroken geklanck blasen sult, dan sullen de legers die tegen ’t oosten gelegert zijn, optrecken.
6 Maer als ghy ten tweeden male met een gebroken geklanck blasen sult, sullen de legers die tegen ’t suyden legeren, optrecken: met een gebroken geklanck sullen sy blasen tot hare optochten.
7 Maer in ’t versamelen van de Gemeynte, sult ghy blasen, doch geen gebroken geklanck maken.
8 Ende de sonen Aarons, de Priesters, sullen met die trompetten blasen: ende sy sullen u lieden zijn tot eene eeuwige insettinge by uwe geslachten.
9 Ende wanneer ghylieden in u lant ten strijde sult trecken tegen den vyant, die u benauwt, sult ghy oock met die trompetten een gebroken geklanck maken: so sal uwer gedacht worden voor het aengesicht des HEEREN uwes Godts, ende ghy sult van uwe vyanden verlost worden:
10 Desgelijcks ten dage uwer vrolickheyt, ende in uwe gesette hooch-tijden, ende in de beginselen uwer maenden, sult ghy oock met de trompetten blasen over uwe brand-offeren, ende over uwe danck-offeren: ende sy sullen u ter gedachtenisse zijn voor het aengesichte uwes Godts; ick ben de HEERE uwe Godt.
11 Ende het geschiedde in het tweede jaer, in de tweede maent, op den twintichsten vande maent; dat de wolcke verheven wert, van boven den Tabernakel der getuygenisse.
12 Ende de kinderen Israëls togen op nae hare tochten uyt de woestijne Sinai: ende de wolcke bleef in de woestijne Paran.
13 Also togen sy voor eerst op, nae de mont des HEEREN, door de hant Mose.
14 Want voor eerst tooch op de baniere van het leger der kinderen Iuda, nae hare heyren: ende over sijn heyr was Nahesson de sone Amminadabs.
15 Ende over het heyr vanden stam der kinderen Issaschars, was Nethaneël de sone Zuars.
16 Ende over het heyr van den stam der kinderen Zebulons, was Eliab de sone Helons.
17 Doe wert de Tabernakel afgenomen, ende de sonen Gersons, ende de sonen van Merari togen op, dragende den Tabernakel.
18 Daerna tooch op de baniere van het leger Rubens, nae hare heyren: ende over sijn heyr was Elizur de sone Sedeurs.
19 Ende over het heyr van den stam der kinderen Simeons, was Selumiël de sone van Zuri Saddai.
20 Ende over het heyr van den stam der kinderen Gads, was Eljasaph de sone Dehuëls.
21 Doe togen op de Kohathiten, dragende het heylichdom: ende [de andere] richteden den Tabernakel op, tegen dat dese quamen.
22 Darnae tooch op de baniere des legers der kinderen Ephraims, nae hare heyren: ende over sijn heyr was Elisama de sone Ammiuds.
23 Ende over het heyr van den stam der kinderen Manasses, was Gamaliël, de sone Pedazurs.
24 Ende over het heyr van den stam der kinderen Benjamins; was Abidan de sone van Gideoni.
25 Doe tooch op de baniere des legers der kinderen Dan, t’samen sluytende alle de legeren, nae hare heyren: ende over sijn heyr was Ahiëzer de sone van AmmiSaddai.
26 Ende over het heyr vanden stam der kinderen Asers; was Pagiël, de sone Ocrans.
27 Ende over het heyr vanden stam der kinderen Naphthali, was Ahira, de sone Enans.
28 Dit waren de tochten der kinderen Israëls, nae hare heyren, als sy reysden.
29 Mose nu seyde tot Hobab den sone Reguëls, des Midianiters, den schoon-vader van Mose: Wy reysen nae die plaetse, vande welcke de HEERE geseyt heeft, Ick sal u die geven: gaet met ons, ende wy sullen u wel doen; want de HEERE heeft over Israël het goede gesproken.
30 Doch hy seyde tot hem: Ick en sal niet gaen; maer ick sal nae mijn lant, ende nae mijne maechschap gaen.
31 Ende hy seyde; En verlaet ons doch niet: want dewijle ghy weet dat wy ons legeren inde woestijne, so sult ghy ons tot oogen zijn.
32 Ende het sal geschieden, als ghy met ons sult gaen; ende het selve goet geschieden sal, daermede de HEERE by ons weldoen sal, dat wy u oock wel doen sullen.
33 So togen sy drie dach-reysen van den berch des HEEREN: ende de Arke des verbonts des HEEREN reysde voor haer aengesichte drie dach-reysen, om voor hen eene rust-plaetse uyt te speuren.
34 Ende de wolcke des HEEREN was des daechs over hen, als sy uyt het leger verreysden.
35 Het geschiedde nu in ’t optrecken van de Arke, dat Mose seyde: Staet op HEERE, ende laet uwe vyanden verstroyt werden, ende uwe haters van u aengesichte vlieden.
36 Ende als sy rustede, seyde hy: Comt weder HEERE [tot] de tien duysenden der duysenden Israëls.

Einde Numeri 10