Statenvertaling.nl

sample header image

Zacharia 8 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Zacharia 8

1 DAer na geschiedde het woort des HEEREN der heyrscharen [tot my] seggende:
2 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Ick hebbe ge-yvert over Zion met eenen grooten yver: ja met groote grimmicheyt hebbe ick over haer ge-yvert.
3 Alsoo seyt de HEERE, Ick ben weder-gekeert tot Zion, ende ick sal in’t midden van Ierusalem woonen: ende Ierusalem sal geheeten worden eene Stadt der waerheyt, ende de berch des HEEREN der heyrscharen, een berch der heylicheyt.
4 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Daer sullen noch oude mannen, ende oude vrouwen sitten op de straten van Ierusalem: ende yeder sal sijnen stock in sijne hant hebben, van wegen de veelheyt der dagen.
5 Ende de straten dier Stadt sullen vervult worden met knechtkens, ende meyskens, spelende op hare straten.
6 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Om dat het wonderlick is in de oogen des overblijfsels deses volcks in dese dagen, soude het [daerom] oock in mijne oogen wonderlick zijn? spreeckt de HEERE der heyrscharen.
7 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Siet ick sal mijn volck verlossen uyt den lande des opgancks, ende uyt den lande des nedergancks der Sonne.
8 Ende ick salse herwaerts brengen, dat sy in’t midden van Ierusalem woonen sullen: ende sy sullen my tot een volck zijn, ende ick sal haer tot eenen Godt zijn, in waerheyt ende in gerechticheyt.
9 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Laet uwe handen sterck zijn, ghylieden die in dese dagen dese woorden gehoort hebt uyt den mont der Propheten, die geweest zijn ten dage als de gront van’t Huys des HEEREN der heyrscharen geleyt is, dat de Tempel gebouwt soude worden.
10 Want voor die dagen quam des menschen loon te niete, ende de loon des vees en was geen: ende de uytgaende ende de inkomende, en hadden geenen vrede van wegen den vyant, want ick sondt alle menschen, een yegelick tegen sijnen naesten.
11 Maer nu en sal ick aen het overblijfsel deses volcks niet wesen, gelijck in de voorige dagen, spreeckt de HEERE der heyrscharen.
12 Want het zaet sal voorspoedich zijn, de wijn-stock sal sijne vrucht geven, ende de aerde sal haer inkomen geven, ende de hemelen sullen haren dauw geven: ende ick sal het overblijfsel deses volcks dit alles doen erven.
13 Ende het sal geschieden, gelijck als ghy, ô huys Iuda, ende ghy, ô huys Israëls, geweest zijt een vloeck onder de heydenen: alsoo sal ick u-lieden behoeden, ende ghy sult een segeninge wesen: en vreest niet, laet uwe handen sterck zijn.
14 Want alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, Gelijck als ick gedacht hebbe ulieden quaet te doen, doe my uwe vaders grootelicks vertoornden, seyt de HEERE der heyrscharen, ende ’t en heeft my niet berouwen:
15 Alsoo dencke ick wederom in dese dagen goet te doen aen Ierusalem, ende aen den huyse Iuda: en vreest niet.
16 Dit zijn de dingen die ghy doen sult, Spreeckt de waerheyt een yegelick met sijnen naesten; oordeelt de waerheyt ende een oordeel des vredes in uwe poorten.
17 Ende en denckt niet d’een des anderen quaet in ulieder herte; ende en hebbet eenen valschen eedt niet lief: want alle dese zijn [dingen] die ick hate, spreeckt de HEERE.
18 Wederom geschiedde het woort des HEEREN der heyrscharen, tot my, seggende:
19 Alsoo seyt de HEERE der heyscharen, Het vasten der vierde, ende het vasten der vijfde, ende het vasten der sevende, ende het vasten der tiende [maent], sal den huyse Iuda tot vreuchde, ende tot blijtschap, ende tot vrolicke hooch-tijden wesen: hebt dan de waerheyt ende den vrede lief.
20 Alsoo seyt de HEERE der heyscharen: Noch sal’t geschieden dat de volcken, ende de inwoonders van vele steden komen sullen:
21 Ende de inwoonders der eene [stadt] sullen gaen tot [de inwoonders] der andere, seggende, Laet ons vlijtich henen gaen, om te smeecken het aengesichte des HEEREN, ende om den HEERE der heyrscharen te soecken: ick sal oock henen gaen.
22 Alsoo sullen vele Volcken, ende machtige Heydenen komen, om den HEERE der heyrscharen te Ierusalem te soecken, ende om het aengesichte des HEEREN te smeecken.
23 Alsoo seyt de HEERE der heyrscharen, ’tsal in die dagen geschieden, dat tien mannen uyt allerley tongen der heydenen, grijpen sullen, ja de slippe grijpen sullen van eenen Ioodschen man, seggende, Wy sullen met ulieden gaen, want wy hebben gehoort, [dat] Godt met ulieden is.

Einde Zacharia 8