Statenvertaling.nl

sample header image

Zacharia 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Zacharia 13

Prophetie van de vergevinge ende afwasschinge der sonden door Christum, vers 1. Van uytroeyinge des afgodischen dienstes, ende der valscher leere, 2. Van het lijden ende sterven Christi, 7. Van den onderganck der godtloosen, ende behoudenisse der uytvercorenen, na dat sy door het cruyce souden beproeft ende geloutert zijn, 8, etc.
 
1 1 TE dien dage salder 2 een fonteyne 3 geopent zijn 4 voor het huys Davids, ende voor de inwoonders van Ierusalem, 5 tegen de sonde, ende tegen 6 de onreynicheyt.
1 T.w. als de Messias sal gekomen zijn.
2 Of, Spring-ader, born-quelle. D. de genade Godes van de vergevinge der sonden door het bloet Iesu Christi, in het welcke wy gewasschen zijn.
3 T.w. geopent zijnde, of wordende, door de predicatie des H. Euangelij.
4 D. voor de geloovige kinderen Godes.
5 D. tot afwasschinge der sonde, ende aller onreynicheden uyt ende met de sonde ontstaende.
6 Het hebr. woort beteeckent eygentlick de afsonderinge van wegen de onsuyverheyt der maent-stonden, van de welcke gehandelt wort Lev. c. 12. ende c. 15.
 
2 Ende het sal te dien dage geschieden, spreeckt de HEERE der heyrscharen, dat ick uytroeyen sal uyt den lande, 7 de namen der 8 Afgoden, datse niet meer gedacht en sullen worden: ja oock 9 de propheten, ende 10 den onreynen geest 11 sal ick uyt den lande wech doen.
7 D. alle afgoderye, also datse niet meer onder ulieden en sal genoemt worden. Vergel. Psal. 16.4. Hose. cap. 2.16.
8 Van het woort Afgoden, Siet 1.Sam. 31.9.
9 T.w. de valsche Propheten. And. [hare] Propheten, T.w. der Afgoden.
10 D. de valsche Leeraers, die eene onreyne leere dryven door ingevinge des boosen onreynen geestes, T.w. des duyvels. Vergel. 1.Ioh. 4.1, 2, 3.
11 Het zy door straffe uytroeyinge, Deut. 13. ofte door over-redinge tot verloocheninge des selven.
 
3 Ende het sal geschieden, wanneer yemant 12 meer propheteert, 13 dat sijn vader ende sijne moeder, die hem gegenereert hebben, tot hem sullen seggen, 14 Ghy en sult niet leven, dewijle ghy valscheyt gesproken hebt in den name des HEEREN: ende sijn vader ende sijne moeder, die hem gegenereert hebben, 15 sullen hem doorsteken, wanneer hy 16 propheteert.
12 T.w. valschelicke makende Godt tot eenen deck-mantel sijner leugenen: oft wanneer yemant meer propheteert door in-geven des onreynen geestes.
13 De sin is, By de geloovige sal sulcken yver zijn, dat sy geenen valschen prophete ofte leeraer en sullen konnen dulden noch lijden, also dat selfs sijne eygene ouders ofte naeste bloet vrienden hem verwijsen sullen, achtervolgens de Wet Godes Deut. 13.6, 8.
14 D. ghy en zijt niet weert dat ghy leeft, ghy en behoordet niet langer te leven: Maer ghy zijt weerdich gedoodet te worden, achtervolgens de Wet Deut. cap. 13.1, etc.
15 Gedreven zijnde door eenen goddelicken yver, sullen sy hem den Richteren overleveren om gestraft te worden. Doch andre meynen dat het Hebr. woort hier beteeckent bestraffen, niet alleen met woorden, maer oock met harde slagen.
16 T.w. valschelick.
 
4 Ende het sal geschieden te dien dage, dat 17 die propheten 18 beschaemt sullen worden, een yegelick van wegen 19 sijn gesichte, wanneer hy propheteert: ende sy en sullen 20 geenen hayren mantel aendoen, om te liegen.
17 T.w. die valsche propheten.
18 Overtuycht zijnde van valsche leere door het klare licht der waerheyt, ende van hare eygene ouders.
19 D. sijne valsche prophetye.
20 Gelijck eertijts Elias gedaen heeft, 2.Reg. 1.8. ende Iohannes de Dooper, Matth. 3.4. Vergel. Iesa. 20.2. Dit deden de valsche propheten, om hare woorden des te grooteren schijn van heylicheyt te geven.
 
5 Maer 21 hy sal seggen, Ick en ben geen propheet, 22 ick ben een man die het lant bouwt, want 23 een mensche heeft my [daer toe] geworven van mijner jeucht aen.
21 D. een yegelick deser propheten.
22 Als of hy seyde, ick hebbe die professie verlaten, De lant-bouwerye is de hanteringe die ick geleert ende gedaen hebbe van mijner jeucht aen, daer hebbe ick my nu wederom toe begeven.
23 Ofte, men heeft my gestelt over het vee, of, het vee leeren opvoeden, etc. of, want men heeft my geleert met het vee om te gaen, etc.
 
6 Ende so yemant tot hem seyt, 24 Wat zijn dese wonden in uwe handen? so sal hy seggen, Het zijn [de wonden] daer mede ick geslagen ben [in] het huys 25 mijner liefhebbers.
24 D. wat beduyden dese wonden, Hebr. slagen. D. lijck-teeckenen van wonden. Vergel. 1.Reg. 18.28. In uwe handen. verstaet hier by, ende oock voorder in u lichaem. Ofte aldus: Waerom zijn dese wonden in uwe handen? so sal hy seggen, Om dat ick geslagen ben, etc.
25 D. der gener die my lief-hebben, of beminnen, T.w. mijner ouderen, of naeste vrienden, die door harde slagen (daer ick noch de lijckteeckenen van drage) my hebben af-gewent, ende afgehouden van leugenen te spreken, ende van valsche prophetyen. Men seyt gemeynlick, harde slagen leeren wel, ende tot eenen harden noest moetmen eenen scherpen beytel gebruycken.
 
7 26 Sweert, ontwaeckt tegen mijnen Herder, ende tegen den man, 27 die mijn metgeselle is, spreeckt de HEERE der heyrscharen: a slaet dien herder, ende de schapen sullen verstroyt worden, maer ick sal mijne hant tot 28 de cleyne 29 wenden.
26 Dewijle in het naest-voor-gaende vers geseyt is, hoe de valsche Prophete van sijne eygene vrienden, zy getracteert, So neemt de Heere, namelick Godt de Vader, daer uyt aenleydinge, om te voorseggen, hoe Christus sijn lieve Soon, ende opperste Herder, als of hy oock een valsch prophete ware, geslagen ende omgebracht soude worden. Doch sulcks en soude niet by gevalle geschieden, maer nae sijne Goddelicke ordonnantie. Vergel. Matth. 26. vers 31. Ioh. c. 14. ende 16. ende 18. Actor. 2.23. ende 4.28.
27 Namelick mijn eenich geboren Soon, eenes wesens met my.
a Matth. 26.31. Marc. 14.27.
28 Door de kleyne worden hier verstaen de Discipulen Christi, die slechte onaensienlicke mannen waren, van de welcke Christus tot de gene die hem vingen, syde, Soeckt ghy my, so laet dese gaen. Ende na dat sy verstroyt waren, heeftse de Heere wederom vergadert. Ioh. cap. 18. vers 8. Doch men kan hier oock door de kleyne verstaen, de uytverkorene kinderen Godes, die kleyn zijn voor de oogen der werelt. Siet Mat. 18.10, 14.
29 T.w. om haer te versamelen, ende in ’t geloove te stercken. Van de maniere van spreken, Siet Ezech. 38. op vers 12. And. Ende ick sal mijne hant tegen de kleyne wenden: die mede vervolginge sullen lijden gelijck hare herders.
 
8 Ende het sal geschieden in den gantschen lande, spreeckt de HEERE, 30 de twee deelen daer in sullen uytgeroeyt worden, [ende] 31 den geest geven, maer 32 het derde deel sal daer in over blijven.
30 Hebr. de mont van tween, als Deut. cap. 21.17. D. de twee deelen. De sin is, dat verre het grootste deel der menschen soude verworpen worden, ende in sijne sonden ende ongeloove blijven liggen, ende verderven: de kleynste hoop sal salich worden. Siet Mat. 7.13. Luce 8.5, etc.
31 Vergel. soo veel de beteeckenisse des woorts belangt, Genes. 6.17. ende Numer. 17.12, 13.
32 T.w. die ick uyt genade sal verschoonen ende sparen.
 
9 Ende ick sal 33 dat derde deel 34 in ’t vyer brengen, ende ick sal het louteren, gelijckmen silver loutert, ende ick sal’t beproeven, b gelijckmen gout beproeft: 35 c het sal mijnen Name aenroepen, ende ick sal het verhooren, ick sal seggen, d Het is mijn volck, ende het sal seggen, De HEERE is mijn Godt.
33 T.w. dat derde deel, ’twelck mijne uytverkorene zijn.
34 Verstaet hier, het vyer der vervolginge, ende des kruyces. Siet Iesa. 1.25. ende 48.10. ende 1.Pet. 1.7.
b 1.Pet. 1.6, 7.
35 Het derde deel, De sin is, Een yegelick deser uytverkorenen die ick alsoo sal beproeft hebben, sal mijnen name aenroepen, etc.
c Psal. 50.15. ende 91.15.
d Psal. 144. vers 15. Ioh. 20.28.

Einde Zacharia 13