Statenvertaling.nl

sample header image

Zefanja 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Zefanja 1

1 HET woort des HEEREN ’twelck geschiet is tot Zephanja den sone Cuschi, des soons Gedalja, des soons Amarja, des soons Hizkia, in de dagen Iosia, des soons Amon des Conincks Iuda.
2 Ick sal gantschelick alles wechrapen uyt desen lande, spreeckt de HEERE.
3 Ick sal wech-rapen menschen ende beesten, Ick sal wech-rapen de vogelen des hemels, ende de visschen der zee, ende de ergernissen met de godtloose, ja ick sal de menschen uyt desen lande uytroeyen, spreeckt de HEERE.
4 Ende ick sal mijne hant uytstrecken tegen Iuda, ende tegen alle inwoonders van Ierusalem: ende ick sal uyt dese plaetse uytroeyen het overblijfsel Baals, [ende] den name der Chemarim met de Priesters:
5 Ende die haer neder buygen op de daken voor het heyr des hemels, ende die sich neder-buygende sweeren by den HEERE, ende sweeren by Malcham.
6 Ende die te rugge keeren van achter den HEERE: ende die den HEERE niet en soecken, ende en vragen nae hem niet.
7 Swijcht voor het aengesichte des Heeren HEEREN, want de dach des HEEREN is nae by, want de HEERE heeft een slacht-offer bereydet, hy heeft sijne genoodde geheylicht.
8 Ende het sal geschieden in den dage des slacht-offers des HEEREN, dat ick besoeckinge sal doen over de Vorsten, ende over de kinderen des Conincks, ende over alle die haer cleeden met vreemde cleedinge.
9 Oock sal ick ten selven dage besoeckinge doen over allen, die over den dorpel springt: die’t huys harer heeren vervullen met gewelt, ende bedroch.
10 Ende daer sal te dien dage, spreeckt de HEERE, een stemme des gecrijts zijn van de visch-poorte af, ende een gehuyl van het tweede gedeelte, ende een groote breucke van de heuvelen af.
11 Huylet ghy inwoonders der leechte: want al het volck van coop-handel is uytgehouwen, alle de gelt-dragers zijn uytgeroeyt.
12 Ende het sal geschieden te dien tijde, Ick sal Ierusalem met lanteernen doorsoecken: ende ick sal besoeckinge doen over de mannen, die stijf geworden zijn op haren droesem, die in haer herte seggen, De HEERE en doet geen goet, noch hy en doet geen quaet.
13 Daerom sal haer vermogen ten roove worden, ende hare huysen tot verwoestinge: sy bouwen wel huysen, maer sy en sullense niet bewoonen: ende sy planten wijngaerden, maer sy en sullen der selver wijn niet drincken.
14 De groote dach des HEEREN is nae by, hy is nae by, ende seer haestende; de stemme des dachs des HEEREN: de heldt sal aldaer bitterlick schreeuwen.
15 Die dach sal een dach der verbolgentheyt zijn: een dach der benautheyt, ende des angsts, een dach der woestheyt ende verwoestinge: een dach der duysternisse, ende der donckerheyt, een dach der wolcke, ende der dicke donckerheyt.
16 Een dach der basuyne, ende des geclancks tegen de vaste steden, ende tegen de hooge hoecken.
17 Ende ick sal de menschen bange maken, dat sy sullen gaen als de blinde, want sy hebben tegen den HEERE gesondicht: ende haer bloet sal vergoten worden als stof, ende haer vleesch sal worden als dreck.
18 Noch haer silver, noch haer gout, en salse niet kunnen redden ten dage der verbolgentheyt des HEEREN, maer door het vyer sijnes yvers sal dit gantsche lant verteert worden: want hy sal eene voleyndinge maken, gewisselick eene haestige, met alle de inwoonderen deses lants.

Einde Zefanja 1