Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 HET woort des HEEREN, dat geschiet is tot Micha den Moraschtiter, in de dagen van Iotham, Achaz, [ende] Iehizkia, Coningen van Iuda: dat hy gesien heeft over Samaria ende Ierusalem. |
2 Hooret, ghy volcken altemael; merckt op, ghy aerde, mitsgaders der selver volheyt: de Heere HEERE nu, sal tot een getuyge zijn tegen ulieden; de Heere uyt den Tempel sijner heylichheyt. |
3 Want siet, de HEERE gaet uyt van sijne plaetse: ende hy sal nederdalen ende treden op de hoochten der aerde. |
4 Ende de bergen sullen onder hem versmelten, ende de dalen geklooft worden: gelijck was voor den vyere, gelijck wateren die uytgestort worden in de leegte. |
5 Dit alles, om de overtredinge Iacobs, ende om de sonden des huyses Israëls: wie is [ ’t begin van] de overtredinge Iacobs? Is het niet Samaria? ende wie [van] de hoochten van Iuda? is het niet Ierusalem? |
6 Daerom sal ick Samaria stellen tot eenen steen-hoop des velts, tot plantingen eenes wijngaerts: ende ick sal hare steenen inde valleye storten, ende hare fondamenten ontdecken. |
7 Ende alle hare gesnedende beelden sullen vermorselt worden, ende alle hare hoere-belooningen sullen met vyer verbrandt worden, ende alle hare Afgoden sal ick stellen [tot] eene woestheyt: want sy heeftse van hoeren-loon vergadert, ende sy sullen tot hoeren-loon weder keeren. |
8 Hierom sal ick misbaer bedrijven ende huylen; ick sal berooft ende naeckt gaen: ick sal mis baer maken als de draken, ende treuringe als de jonge struyssen. |
9 Want hare plagen zijn dootlick: want sy zijn gekomen tot aen Iuda; hy is geraeckt tot aen de poorte mijns volcx, tot aen Ierusalem. |
10 Verkondicht [het] niet te Gath, en weenet soo jammerlick niet: wentelt u in’t stof in den huyse van Aphra. |
11 Gaet door, ghy inwoonersse van Saphir, met bloote schaemte: de inwoonersse van Zaanan en gaet niet uyt; rouw-klage is [te] Beth-haEzel; hy sal sijnen stant van ulieden nemen. |
12 Want de inwoonersse van Maroth is kranck om des goets wille: want een quaet is van den HEERE afgedaelt, tot aen de poorte van Ierusalem. |
13 Spant de snelle dieren aen den wagen, ghy inwoonersse van Lachis: (dese is der dochter Zions het beginsel der sonde: ) want in u zijn Israëls overtredingen gevonden. |
14 Daerom geeft geschencken aen Morescheth- Gaths: de huysen van Achzib sullen den Coningen Israëls tot eenen leugen zijn. |
15 Ick sal u noch eenen erfgenaem toe-brengen, ghy inwoonersse van Marescha: hy sal komen tot aen Adullam, [tot aen] de heerlickheyt Israëls. |
16 Maeckt u kael ende scheert u, om uwe troetel-kinderen: verwijdet uwe kaelheyt, als den Arent, om datse gevanckelick van u zijn wech-gevoert. |