Statenvertaling.nl

sample header image

Hosea 8 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Hosea 8

1 DE basuyne aen uwen mont; [hy komt] als een arent tegen het Huys des HEEREN: om dat sy mijn verbont hebben overtreden, ende zijn tegen mijne wet afvallig geworden.
2 [Dan] sullen sy tot my roepen: Mijn Godt, wy Israël, kennen u.
3 Israël heeft het goede verstooten: De vyant sal hem vervolgen.
4 Sy hebben Coningen gemaeckt, maer niet uyt my: sy hebben Vorsten gestelt, maer ick en hebb’et niet gekent: van haer silver ende haer gout hebben sy voor haer-selven Afgoden gemaeckt, op datse uytgeroeyt worden.
5 U Kalf, ô Samarja, heeft [u] verstooten; mijn toorn is tegen hen ontsteken: hoe lange sullen sy de reynicheyt niet verdragen?
6 Want dat is oock uyt Israël; een werckmeester heeft’et gemaeckt, ende het en is geen Godt, maer het sal [tot] stucken worden, het kalf van Samaria.
7 Want sy hebben wint gezaeyt, ende sullen eenen wervel-wint maeyen: het en sal geen staende koorn hebben, het uytspruytsel en sal geen meel maken: of het misschien maeckte, vreemde sullen het verslinden.
8 Israël is verslonden: nu zijnse onder de heydenen geworden, gelijck een vat daermen geenen lust toe en heeft.
9 Want sy zijn opgetogen [nae] Assur, eenen wout-ezel die alleen voor sich selven is: die van Ephraim hebben boelen om hoeren-loon gehuert.
10 Dewijle sy [dan] onder de heydenen [boelen] om hoerenloon gehuert hebben, so sal ick die nu oock versamelen: Ia sy hebben al een weynich begonnen, van wegen den last des Conincks der Vorsten.
11 Om dat Ephraim de altaren vermenichvuldicht heeft tot sondigen; so zijn hem de altaren geworden tot sondigen.
12 Ick schrijve hem de voortreflickheden mijner Wet voor: [maer] die zijn geacht als wat vreemts.
13 Aengaende de offerhanden mijner gaven, sy offeren vleesch, ende eten’t, [maer] de HEERE en heeft aen haer geen welgevallen: Nu sal hy harer ongerechticheyt gedencken, ende hare sonden besoecken; sy sullen weder [in] Egypten keeren.
14 Want Israël heeft sijnen Maker vergeten, ende tempelen gebouwt; ende Iuda heeft vaste steden vermenichvuldicht: maer ick sal een vyer senden in sijne steden, dat sal haer Paleysen verteeren.

Einde Hosea 8