Statenvertaling.nl

sample header image

Hosea 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Hosea 4

1 HOoret des HEEREN woort, ghy kinderen Israëls: want de HEERE heeft eenen twist met den inwoonderen des lants; om datter geene trouwe, noch geene weldadicheyt, noch geene kennisse Godts inden lande en is:
2 [Maer] vloecken, ende liegen, ende dootslaen, ende stelen, ende overspel doen; sy breken door, ende bloetschulden raecken aen bloetschulden.
3 Daerom sal het lant treuren, ende een yegelick, die daer in woont, queelen, met het gedierte des velts, ende met het gevogelte des hemels: Ia oock de visschen der zee sullen wechgeraept worden.
4 Doch niemant en twiste, nochte bestraffe yemant: want u volck is als die met den Priester twisten:
5 Daerom sult ghy vallen by dage, ja selfs de Propheet sal met u vallen by nachte: ende ick sal uwe moeder uytroeyen.
6 Mijn volck is uytgeroeyt, om dat het sonder kennisse is: dewijle ghy de kennisse verworpen hebt, heb ick u oock verworpen, dat ghy my het Priester-ampt niet en sult bedienen; dewijle ghy de wet uwes Godts vergeten hebt, sal ick oock uwe kinderen vergeten.
7 Gelijck sy meerder geworden zijn, alsoo hebben sy tegen my gesondicht: Ick sal haerlieder eere in schande veranderen.
8 Sy eten de sonde mijnes volcks, ende verlangen, een yeder met sijne ziele, nae hare ongerechticheyt.
9 Daerom, gelijck het volck, alsoo sal de Priester zijn: ende ick sal sijne wegen over hem besoecken, ende sijne handelingen hem vergelden.
10 Ende sy sullen eten, maer niet sat worden, sullen hoereren, maer niet uytbreken [in menichte]: want sy hebben nagelaten den HEERE in achtinge te nemen.
11 Hoererye, ende wijn, ende most neemt het herte wech.
12 Mijn volck vraecht sijn hout, ende sijn stock sal’t hem bekent maken: want de geest der hoereryen verleydtse, datse van onder haren Godt wech hoereren.
13 Op de hoochten der bergen offeren sy, ende op de heuvelen roocken sy, onder een eycke, ende popelier, ende ypenboom, om dat der selver schaduwe goet is: Daerom hoereren uwe dochteren, ende uwe bruyts bedrijven overspel.
14 Ick en sal over uwe dochteren geene besoeckinge doen, om datse hoereren, ende over uwe bruyts, om datse overspel doen; want sy selfs scheyden sich af met de hoeren, ende offeren met de snoodtste hoeren: het volck dan, [dat] geen verstant en heeft, sal omgekeert worden.
15 So ghy, ô Israël, wilt hoereren, dat [immers] Iuda niet schuldich en worde: en komet ghy doch niet te Gilgal, ende en gaet niet op nae Beth-Aven, ende en sweert niet, [so waerachtich als] de HEERE leeft.
16 Want Israël is onbandich, als eene onbandige koe: Nu sal haer de HEERE weyden, als een lam inde ruymte.
17 Ephraim is vergesellet met den Afgoden, laet hem varen.
18 Haerlieder suyperye is afvallich: sy en doen niet als hoereren; hare Schilden (’t is een schande!) beminnen [het woort] Geeft.
19 Een wint heeft haer gebonden in sijne vleugelen, ende sy sullen beschaemt worden van wegen hare offerhanden.

Einde Hosea 4