Statenvertaling.nl

sample header image

Daniël 5 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Daniël 5

Belsazar in sijne godtloose maeltijt den Godt Israels bespottende, ende misbruyckende de vaten sijnes Tempels. vers 1, etc. wort wel dapper verschrickt door een geschrifte aen den wandt, ’t welck sijne Wijse noch lesen, noch verstaen en konden, 5, etc. Daniel wort, door raedt der oude Coninginne, geroepen, 10, etc. hy veracht des Conincks geschencken, ende geeft hem een goede lesse, 17, 18, etc. Daer na leest Daniel het geschrifte, ende wijst aen, dat het des Conincks onderganck beduydde, 24, etc. die oock des selven nachts daer op gevolgt is, 30.
 
1 DE Koninck 1 Belsazar, 2 maeckte 3 een groote maeltijt sijnen 4 duysent Geweldigen: ende hy dronck wijn 5 voor die duysent.
1 T.w. Nebucadnezars des Grooten neve, Evilmerodachs sone. Van dien tijt af te rekenen, dat de Ioden in de Babylonische gevanckenisse gebracht zijn, tot het eynde van de Babylonische Monarchye, hebben dese drye Coningen te Babel geregeert, Nebucadnezar de Groote, Evilmerodach sijn sone, ende Belsazar, de sone van Evilmerodach. Siet ende vergel. hier mede 2.Reg. 25.27. Ier. 27. versen 5, 6, 7. Doch andere stellen nae dese Belsazar eenen Nabonidus, die van Daniel soude genoemt zijn Darius Medus, ond. cap. 6.1. ende het Coninckrijcke ontfangen hebben, door die vrywillige kiesinge der Babyloniers, etc. waer van de verstandige Leser kan oordeelen, ende letten op Ier. 27.7. etc. item ond. vers 28. ende cap. 6.1, 29. ende 8.3, 20. ende 9.1. ende 10.1. ende 11.1, 2.
2 Sommige houden’t daer voor, dat dese maeltijt gehouden zy geduerende de belegeringe der stadt Babel, door de Persen, om te betoonen, dat hy den vyant, die doe voor Babel lach, weynich, ofte niet achtede.
3 Chald. maeckte veel, of groote spijse, ofte broot, als Eccles. 10.19.
4 D. allen den Vorsten, Princen, Grooten, Treffelicken, ende voornaemsten Heeren, ende officieren sijnes Rijcks, die vele in getale waren.
5 D. inde tegenwoordicheyt der selver. Vergel. Esth. 1.3.
 
2 Als Belsazar 6 den wijn geproeft hadde, seyde hy, 7 datmen de gouden ende silveren vaten voort-brengen soude, die 8 sijn Vader Nebucadnezar uyt den Tempel die te Ierusalem geweest was, wech gevoert hadde: op dat de Koninck, ende sijne Geweldige, sijne 9 wijven, ende sijne by-wijven 10 uyt de selve droncken.
6 D. doe hy vrolick geworden was van den wijn. Chald. In de proeve, of smaeck des wijns.
7 Dit bestraft Daniel onder vers 23. ’Tschijnt wel, dat Nebucadnezar die geroofde vaten hadde doen opsluyten in sijne schat-kameren, sonder de selve te besigen. Men leest oock nergens, dat Evilmerodach de selve gebruyckt hebbe: maer Belsazar doet dit, als Godt braverende.
8 D. sijn Groot-Vader, ende soo in’t volgende. De Oostersche volckeren noemen alle de voor-ouders, Vaders: Gelijck sy oock sonen noemen de neven ofte nakomelingen.
9 Ofte, bed-genooten. eenige meenen dat het Chaldeeus woort beteeckent Conincklicke, of Vorstelicke vrouwen.
10 Chald. in de selve droncken. T.w. den wijn die in de selve geschoncken was. also vers 3.
 
3 Doe brachtmen voort 11 de gouden vaten, 12 diemen uyt den Tempel des huyses Godes, die te Ierusalem geweest was, 13 wech gevoert hadde: ende de Koninck, ende sijne Geweldige, sijne wijven, ende sijne by-wijven, droncken daer uyt.
11 Het kan wel zijn, datter oock silveren vaten gebracht zijn, maer dat de Prophete hier alleen de schoonste ende kostelickste noemt.
12 Aldus braveert desen Koninck, ende is moedich op den kerck-roof sijnes Vaders.
13 Siet de historie 2.Reg. capp. 24. ende 25.
 
4 14 Sy droncken den wijn, ende presen 15 de gouden, ende de silveren, de coperen, de yseren, de houten, ende de steenen Goden.
14 Hier wort aengewesen, dat de overdaet in wijn, dese Afgoden-dienaers heeft verweckt den waren Godt te vergeten, ja te lasteren, ende hare valsche Goden te loven ende te prijsen voor den roof uyt het huys Godes, dien sy misbruyckten.
15 Noyt en zijn eenige afgoden-dienaers onder de heydenen so verblint geweest, dat sy gemeynt hebben, dat het wesen Godes uyt gout, silver, etc. was bestaende, maer sy hebben inde gedaente der beelden, hare Goden ge-eert ende aengebeden.
 
5 Ter selver ure quamen daer 16 vingeren van eenes menschen hant 17 voort, die schreven tegen over 18 den candelaer, 19 op den calck van den wandt des Konincklicken paleys, ende 20 de Koninck sach het deel der hant die daer schreef.
16 Niet eene geheele handt, maer vingeren, of wat meer van de hant, vers 24. het waren de vingeren Godes, die genoemt worden vingeren van eenes menschen hant, om dat sy in de oogen des Conincks waren, als vingeren van een mensche, die genoechsaem waren, om den Coninck, ende alle die de selve sagen, verschrickt ende verbaest te maken.
17 T.w. uyt den muer, of uyt den hemel miraculeuselick.
18 Die vermoedelick gehangen heeft in het midden der sale, of eet-kamer, daer dese groote maeltijt gehouden wiert, welck te gelooven is, dat geduert soude hebben tot diepe inden nacht, haddese God niet verstoort.
19 D. op den gewitten, gekalckten, of geplaesterden wandt.
20 Dit dient tot bevestinge van dit mirakel. hadde alleen yemant van de aenwesende persoonen dit gesien, die het den Koninck hadde te kennen gegeven, so mocht hy aen de sekerheyt deses mirakel getwijffelt hebben, denckende dat yemant heymelick, ofte met konste, dit aen den wandt geschreven hadde: maer doe hy selfs de vingeren sach gaen, so en hadde hy geen reden om te twijffelen: maer hy wiert in sijne eygene conscientie overtuycht, dat het een teecken uyt den hemel was, Godt hem verschrickende, dien hy te vooren gehoont hadde, vers 2.
 
6 Doe veranderde sich 21 de glans des Konincks, ende sijne gedachten verschrickten hem: ende de banden sijner lendenen 22 wierden los, ende sijne knyen stieten 23 tegen malcanderen aen.
21 Chald. de glantsen. ’twelckmen kan verstaen van sijnen heelen glants. Vergel. cap. 4.36. alsoo oock hier onder vers 9. ende 10. De sin is, Dat al de vreucht subytelick in droeffenisse veranderde. De Koninck en wist noch niet wat dat dit schrift beduydde, goet oft quaet? Maer sijne eygene conscientie heeft hem betuycht, dat het de dreygende hant des Heeren was, van wegen sijn godtloos leven, handel ende wandel.
22 D. sijn kracht besweeck. Of, wierden los gemaeckt, of, wierden gelost. D. als andere, men moeste hem ontgorden, gelijckmen die doet, die beswijmen, of in flaeuwte, ende onmacht vallen.
23 Chald. desen aen dien, D. d’een aen d’ander. T.w. uyt schrick en vreese.
 
7 [So dat] de Koninck 24 met crachte riep: datmen 25 de sterre-kijckers, de Chaldeen, ende de waerseggers inbrengen soude: [ende] de Koninck 26 antwoordde ende seyde, tot de Wijse van Babel, dat alle man die dese schrift lesen, ende der selver uytlegginge my te kennen sal geven, die sal 27 met purper gecleedt worden, met een gouden 28 keten om sijnen hals, ende 29 hy sal de derde heerscher 30 in dit Koninckrijcke zijn.
24 Of, met machte, D. overluyt, dat het alle man bescheydelick hoorde. ten betaemde wel de weerdicheyt des Conincklicken persoons niet, aen de tafel luyde te roepen: maer hier mede wort aengewesen de bangicheyt ende schrick die den Coninck omvangen hadde.
25 Verstaet onder dese drye soorten, oock die alle, die genoemt staen cap. 1.20. ende cap. 2. versen 2, 27. Siet aldaer. Daniel was in vergetenheyt gestelt, onaengesien hy eenige jaren hier te vooren, deses Conincks groot-Vader sijnen droom hadde uytgeleyt. cap. 2.
26 D. ving aen te spreken. als elders meer.
27 Dit is so veel te seggen, als dat de Coninck dien, die dit schrift konde lesen ende uytleggen, soude rekenen ofte stellen onder het getal sijner Vorsten, ende der Grooten sijnes Rijcx: want eertijts droegen de Vorsten, ende de statelickste aen de hoven der Coningen soodanige kleederen, sy, ende geen andre persoonen.
28 Anders, goudene hals-banden, of, goudene ketens, want de Chaldeeusche text wort verscheydentlick gelesen.
29 And. hy sal over het derde deel des Coninckrijcks heerschen. alsoo ond. cap. 6.2. ende in dit cap. versen 16, ende 29.
30 T.w. in het Coninckrijcke van Babel.
 
8 Doe quamen alle de Wijse des Konincks in: maer 31 sy en konden dese schrift niet lesen, nochte den Koninck der selver uytlegginge bekent maken.
31 Godt heeft hare oogen ende verstant verblint, want het was in ’t Chaldeeus, dat is, in hare moederlicke tale geschreven, als blijckt vers 25. etc. Vergel. hier mede Ies. 29. vers 10. ende 2.Corint. 3.14. Al hadden sy dit schrift kunnen lesen, ja al hadden sy het duysentmael gelesen ende her-lesen, so en souden sy den sin daer van niet verstaen hebben.
 
9 Doe verschrickte de Koninck Belsazar seer, ende 32 sijn glans wiert aen hem verandert, ende 33 sijne Geweldige wierden verbaest.
32 Siet boven vers 6.
33 Om dat dese mede schult hadden aen verscheydene sonden des Conincks, daerom moesten sy oock de straffe mede dragen. oock heeft Godt de Heere gewilt, dat haer dit mede aen ’t herte soude treffen, op dat door de selve, dit mirakel in alle Coninckrijcken ende landen soude verkondicht worden.
 
10 34 Om dese woorden des Konincks, ende sijner Geweldigen, ginck 35 de Koninginne in het huys der maeltijt: De Koninginne sprack, ende seyde: 36 ô Koninck, leeft in eeuwicheyt, en laet u uwe gedachten niet verschricken, noch uwen glans niet verandert worden:
34 Dat is, doe sy gehoort hadde de woorden des Conincks, ende der Vorsten, ende ’tgene dat daer geschiet was.
35 Niet des Conincks Belsazars huysvrouwe (want versen 2, ende 3. staet, dat sijne wijven mede op de maeltijt gecomen waren,) daerom moetmen dit verstaen van de naegelatene weduwe des Conincx Nebucadnezars, de groot-moeder van Belsazar, ofte sijne moeder.
36 And. de Coninck leve in eeuwicheyt. Chald. in eeuwicheden. Van dese maniere van groeten siet boven cap. 2.4. ende cap. 3.9.
 
11 Daer is een man in u Koninckrijcke, in wien de geest der heyliger Goden is, want a in de dagen 37 uwes Vaders is by hem gevonden 38 licht, ende verstant, ende wijsheyt, 39 gelijck de wijsheyt der Goden is: daerom 40 stelde hem de Koninck Nebucadnezar uw’ Vader, tot 41 een Overste der tooveraers, der sterre-kijckers, der Chaldeen, [ende] der waerseggers; 42 uw’ Vader, ô Koninck:
a Dan. 2.47, 48.
37 D. uwes groot-Vaders. Siet boven vers 2.
38 Of verlichtinge. D. wijsheyt, kennisse, wetenschap om verborgene dingen te openbaren.
39 D. meer dan menschelicke wijsheyt, sodanige namelick, die met der Goden wijsheyt te vergelijcken zy.
40 Siet boven cap. 2.48.
41 Siet boven cap. 4.9.
42 Dit diende tot vermeerderinge van Daniels authoriteyt, want Nebucadnezar is geacht geweest te zijn een wijs ende seer verstandich man.
 
12 Om dat een voortreffelicke geest, ende wetenschap, ende verstant eenes die droomen uytlegt, ende der aenwijsinge van raetselen, ende eenes 43 die knoopen ontbindt, gevonden wiert, in hem, in Daniel, dien de Koninck den name Belsazar 44 gaf: laet nu Daniel geroepen worden, die sal de uytlegginge te kennen geven.
43 D. die ingewickelde ende verwerrede dingen ontknoopt, of, die sware ende moeyelicke questien, die met banden der donckerheyt als vaste toegeknoopt zijn, kan beantwoorden ende uytleggen. Siet cap. 4.9. sommige setten het begin van dit vers aldus over: Om dat een voor-treffelicke geest, met wetenschap ende verstant, die (T.w. geest) droomen ende aenwijsinge (ofte voorstellinge) van raetselen uytleyt, etc.
44 Chald. stelde.
 
13 Doe wiert Daniel voor den Koninck ingebracht: De Koninck 45 antwoordde ende seyde tot Daniel, 46 Zijt ghy die Daniel, een uyt de gevanckelick wech-gevoerde van Iuda, die de Koninck, 47 mijn Vader, uyt Iuda gebracht heeft?
45 D. hief aen te spreken, ende alsoo elders meer.
46 Dit vraecht de Coninck met verwonderinge. Hy en kent Daniel niet, die nochtans van sijn Groot-vader gestelt was tot een heerscher over de gantsche provintie van Babel, Dan. 2.48. Maer daer na schijnt van Belsazar, te rugge gestelt, ende vergeten te zijn, so dat desen Coninck hem niet en kent. Het kan wel wesen, dat eenige staet-suchtige hem uyt alle bedieningen te stooten gearbeydt hebben, ende dat hy niet veel tegenweers gedaen en heeft, om daer in te blijven, wetende hoe besmettelick, dat der Coningen hoven zijn.
47 D. mijn grootvader Nebucadnezar.
 
14 48 Ick hebbe doch van u gehoort, dat de geest der Goden in u is, ende datter licht, ende verstant, ende voortreffelicke wijsheyt in u gevonden wort:
48 Hy hadde wel wat van Daniel hooren spreken, maer tot noch toe en hadde hy’t niet geacht, maer nu inder noot wort Daniel gesocht, om raet ende troost te geven.
 
15 Nu so zijn voor my ingebracht de wijse, [ende] de sterrekijckers, om dese schrift te lesen, ende der selver uytlegginge my bekent te maken: maer 49 sy en kunnen de uytlegginge 50 deser woorden niet te kennen geven:
49 T.w. de wijse ende sterrekijckers: Oock en kondet de Coninck, noch sijne Vorsten niet lesen, siet wijders bov. op vers 8. maer Daniel heeft het gelesen door het ingeven Godes, die gewilt heeft, dat Daniel, dienmen als vergeten hadde, nu hier door wederom in kennisse soude komen.
50 Chald. van dat woort, alsoo ond. vers 26.
 
16 Doch van u hebbe ick gehoort, dat ghy uytlegginge cont 51 geven, ende knoopen ontbinden: nu, indien ghy dese schrift sult kunnen lesen, ende hare uytlegginge my bekent maken, 52 ghy sult met purper becleedt worden, met een gouden keten om uwen hals, ende ghy sult de derde heerscher in dit Koninckrijcke zijn.
51 Chald. uytleggen.
52 De Coninck belooft groote dingen, weynich wetende hoe naeby sijnen onderganck was, ende tot hem mochte gesproken worden, als tot dien dwaes, desen nacht sal uwe ziele van u genomen worden. Luc. 12.20.
 
17 Doe antwoordde Daniel, ende seyde voor den Koninck, 53 Hebt uwe gaven voor u selven, ende uwe vereeringen geeft aen eenen anderen: ick sal nochtans de schrift den Koninck lesen, ende de uytlegginge sal ick hem bekent maken.
53 Aldus spreeckt Daniel, op dat hy niet en schijne uyt staet of gelt-gierigheyt te propheteren: hoocheden, rijckdommen, ende andere verganckelicke dingen, waernae de wereltsche menschen gemeenlick soo seer dorsten, en konden desen heyligen man niet seer vermaken. siet een gelijck exempel in Elisa, 2.Reg. 5.16.
 
18 54 Wat u aengaet, ô Koninck, de Alderhoochste Godt heeft 55 uwen Vader Nebucadnezar het Koninckrijcke, ende 56 grootheyt, ende 57 eere, ende heerlickheyt gegeven:
54 Eer Daniel het schrift leest ende uytleyt, so geeft hy den Coninck te kennen, waerom dat Godt hem dit teecken van de schrijvende vingeren vertoont hadde, namelick, om hem sijner ondanckbaerheyt, ende sijner godtlasterlicke kerck-rooverije indachtich te maken.
55 D. Groot-Vader, want Evilmerodach was Belsazars Vader.
56 Of, soomen nu spreeckt, magnificentie.
57 Of, heerlickheyt, ende cierlickheyt.
 
19 Ende van wegen de grootheyt die hy hem gegeven hadde, beefden ende zitterden alle volckeren, natien, ende tongen 58 voor hem: dien hy wilde, doodde hy, ende dien hy wilde, behielt hy in’t leven, ende dien hy wilde, verhoochde hy, ende dien hy wilde, vernederde hy.
58 Chald. van voor hem.
 
20 Maer 59 doe sich zijn herte verhief, ende sijn geest verstijft wiert ter hoovaerdye: 60 wiert hy van den throon sijnes Koninckrijcks afgestooten, ende men nam de eere van hem wech.
59 Of, doe sijn herte verheven wiert.
60 Siet Iob cap. 12. op vers 18. Daniel repeteert hier die gedenckweerdige historie, om den Coninck indachtich te maken sijner traecheyt ende vergeetsaemheyt in het gedencken dies grooten wonderwercks, ’t welcke de Heere aen Nebucadnezar sijnen Grootvader bewesen hadde.
 
21 b Ende 61 hy wiert van de kinderen der menschen verstooten, ende 62 sijn herte wiert den beesten gelijck gemaeckt, ende 63 sijne wooninge was by de wout-ezelen, 64 men gaf hem gras te smaken gelijck de ossen, ende sijn lichaem wiert van den dauw des hemels nat gemaeckt, tot dat hy bekende, dat Godt de Alderhoochste, heerscher is over de Koninckrijcken der menschen, ende over de selve stelt wien hy wil.
b Dan. 4.25.
61 Siet Dan. 4.25.
62 And. hy stelde sijn herte met de beesten. D. hy is een tijt lanck sonder kennisse ende sonder verstant geweest: verstaende dat hy, T.w. de Heere, des Conincks herte den beesten heeft gelijckmatich gemaeckt.
63 Hy die te voren sijn hof gehouden hadde in de beroemste stadt, ende in ’t schoonste palleys der werelt, moet nu met de beesten verkeeren.
64 De sin is, dat hy gras att.
 
22 Ende ghy Belsazar sijn 65 sone, en hebt u herte niet vernedert, 66 alhoewel ghy dit alles wel geweten hebt.
65 D. Neve. het schijnt dat Evilmerodach des Belsazars vader, een vroomer Heere geweest zy, ende dat hy het wonderwerck aen Nebucadnezar geschiet, wel ter herten hebbe genomen. Vergel. 2.Reg. 25.27, 28.
66 Ende derhalven ’tgene hem wedervaren is, wel haddet behooren ter herte te nemen.
 
23 Maer ghy hebt u verheven tegen den Heere des hemels, ende men heeft de vaten 67 sijnes huys voor u gebracht, ende ghy, ende uwe Geweldige, uwe wijven, ende uwe bywijven, hebben wijn uyt de selve gedroncken, ende de Goden van silver, ende gout, coper, yser, hout, ende steen, 68 die niet en sien noch hooren, 69 noch weten, hebt ghy gepresen: maer dien Godt, 70 in wiens hant 71 uwen adem is, ende by wien 72 alle uwe paden zijn, en hebt ghy niet verheerlickt:
67 D. sijnes Tempels.
68 Vergel. Psal. 115.5. etc. ende Psal. 135. vers 15, etc.
69 Of, noch verstaen.
70 D. die u het leven heeft gegeven, ende soo lange laet behouden alst hem belieft.
71 Of, uwe ziele, dat is, u leven.
72 D. al u voornemen, alle uwe wercken ende daden, sonder wien ghy niet en kont uytrichten.
 
24 73 Doe is dat deel der hant 74 van hem gesonden, ende dese schrift geteeckent geworden.
73 T.w. doe nu uwe hoovaerdye tegens Godt op het hoochste gekomen was, ende uwe trots-heyt tegen de menschen onverdragelick geworden was, ende ghy nu de mate uwer sonden tot boven toe haddet vervult.
74 Chald. van voor hem, T.w. van Godt, ten is geen gespoock, noch gespens, maer de hant Godes.
 
25 Dit nu is de schrift, die daer geteeckent is, 75 Mene Mene, Tekel, Upharsin.
75 D. hy heeft getelt, hy heeft getelt: Hy heeft opgewegen, ende sy verdeylent. And. hy is getelt, hy is getelt: hy is opgewegen, ende sy verdeylen. T.w. hem, D. hy wort verdeylt, of, hy is verdeylt, And. Telt, telt, weecht op, ende sy verdeylen. Het woort Mene staeter tweemael, tot meerdere vasticheyt ende versekeringe van de dreygementen Godes.
 
26 Dit is de uytlegginge deser woorden, Mene, Godt heeft u Coninckrijcke getelt, ende 76 hy heeftet voleyndet.
76 T.w. also, dat nu de dagen uwes Coninckrijcks voor seker een eynde nemen: Ende nu is de dach verschenen in welcken ghy rekenschap van u doen ende laten sult moeten geven. And. ende hy heeftet evergegeven, T.w. u Coninckrijcke, aen de Persen ende Meden.
 
27 77 Tekel, Ghy zijt in weegschalen gewogen, ende 78 ghy zijt te licht gevonden.
77 Tekel, en is maer te seggen, hy heeft opgewegen, d’ander woorden voechter de Prophete by, tot breeder verklaringe des woorts tekel. De sin is, Gelijck de gelt-handelaers hare schalen ende gewichten hebben, om te proeven of het gelt sijn behoorlick gewichte heeft: Alsoo heeft oock Godt u gewegen in sijne goddelicke weech-schale, ende ghy zijt te lichte bevonden. Aengaende dese gelijckenisse, siet Psal. 62.10.
78 D. ghy zijt bevonden te zijn als een penninck die te lichte is, ende derhalven niet ontfanckbaer. And. ghy zijt gebreckelick gevonden, T.w. in u volle gewichte, D. ghy en hebt u niet gedragen nae vereysch uwes Conincklijcken ampts ende weerdicheyts.
 
28 79 Peres, U Koninckrijcke is verdeylt, ende ’t is den Meden ende den Persen gegeven.
79 Aen de wandt stont Upharsin. Dat is, ende sy verdeylent: Sy: Te weten, de Meden ende Persen, als dienaren Godes in dese verdeylinge: Maer hier stelt de Prophete Peres, dat is, hy verdeylt. Hy: T.w. Godt. Ende de sin is, Het Conickrijcke is van u genomen, ende aen anderen gegeven, Te weten, den Meden ende den Persen.
 
29 Doe beval Belsazar, 80 ende sy becleedden Daniel met purper, met een gouden keten om sijnen hals, ende sy riepen over luyt 81 van hem, 82 dat hy de derde heerscher in dat Koninckrijcke was.
80 De Coninck heeft aldus willen betoonen, ende doen blijcken, niet alleen dat hy sijn belofte woude houden, vers 16. Maer oock betoonen, dat hy onverschrocken was.
81 Of, over, voor hem.
82 Het is vermoedelick, dat wel Daniel ongeern desen swaren last op sich genomen hebbe, nochtans heeft hy ’t gedaen, om door dat middel zijne elendige lantslieden te mogen behulpelick zijn, in de aenstaende veranderinge der Monarchye.
 
30 83 In die selve nacht wiert Belsazar der Chaldeen Koninck 84 gedoodt.
83 Vergel. Psal. 37.9, 10, 35. etc. Iesa. 21.9. ende 47.11. Ier. 25.12. etc. ende 51.39.
84 T.w. van Gobrya ende Gadata, of vande soldaten Cyri, van dese twee Heeren daer toe aengevoert zijnde, doe Babel wiert ingenomen. Vergel. Ies. 21.5. Ierem. 51.39. doch andere meynen dat hy gedoodet zy door een heymelicke verbintenisse van sijne Grooten, welcker een, alhier Darius genaemt, Coninck gemaeckt zy, ende dat by desselven tijt Babylon van Cyro is ingenomen geweest. Siet boven op vers 1.

Einde Daniël 5