Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 9 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 9

1 DAerna riep hy voor mijne ooren [met] luyder stemme, seggende; Doet d’Opsienders der stadt naederen: ende elck een met sijn verdervende wapen in sijne hant.
2 Ende siet, ses mannen quamen vanden wech der Hooger poorte, die gekeert is nae het Noorden, ende elck een met sijn verpletterende wapen in sijn hant, ende een man in’t midden van hen, was met linnen bekleet, ende een Schrijvers inctkoker was aen sijne lendenen: ende sy quamen in, ende stonden by den koperen Altaer.
3 Ende de heerlickheyt des Godts Israels hief haer op vanden Cherub, daerop hy was, tot den dorpel van het Huys: ende hy riep tot den Man, die met linnen bekleedt was, die den schrijvers inctkoker aen sijne lendenen hadde.
4 Ende de HEERE seyde tot hem; Gaet door, door het midden der stadt, door het midden van Ierusalem: ende teeckent een teecken op de voorhoofden der lieden die suchten, ende uytroepen over alle die grouwelen die in’t midden der selver gedaen worden.
5 Maer tot die [andere] seyde hy voor mijne ooren; Gaet door, door de stadt achter hem, ende slaet: u lieder ooge en verschoone niet, ende en sparet niet.
6 Doodet oude, jongelingen, ende maechden, ende kinderkens, ende wijven tot verdervens toe: maer en genaecket aen niemant, op den welcken het teecken is, ende beginnet van mijn Heylichdom: ende sy begonnen vande oude mannen, die voor het Huys waren.
7 Ende hy seyde tot hen; Verontreyniget het Huys, ende vervullet de Voorhoven met verslagene, gaet henen uyt: ende sy gingen henen uyt, ende sy sloegen in de stadt.
8 Het geschiedde nu, als sy- se geslagen hadden, ende ick overgebleven was; dat ick op mijn aengesichte viel, ende riep, ende seyde, Ach Heere HEERE! sult ghy al het overblyfsel Israëls verderven, met uwe grimmicheyt uyt te gieten over Ierusalem?
9 Doe seyde hy tot my; De ongerechticheyt van het huys Israëls ende Iuda is gantsch seer groot, ende het lant is met bloet vervult, ende de stadt is vol van afwijckinge: want sy seggen; De HEERE heeft het lant verlaten, ende de HEERE en siet niet.
10 Daerom oock wat my aengaet, mijne ooge en sal niet verschoonen, ende ick en sal niet sparen: ick sal haren wech op haren cop geven.
11 Ende siet, de Man, die met linnen becleedt was, aen wiens lendenen den inctkoker was, bracht bescheyt weder, seggende: Ick hebbe gedaen, gelijck als ghy my geboden hadt.

Einde Ezechiël 9