Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 4

1 ENde ghy menschen kint, neemt u eenen tichelsteen, ende legt dien voor u aengesichte: ende bewerpt daerop de stadt Ierusalem.
2 Ende maeckt eene belegeringe tegen haer, ende bouwt tegen haer sterckten, ende werpt tegen haer eenen wal op: ende stelt legers tegen haer, ende set tegen haer storm-rammen rontom.
3 Voorder, neemt ghy u eene yseren panne, ende steltse tot eenen yseren muer tusschen u, ende tusschen die stadt; ende richt u aengesichte tegen haer, datse in belegeringe come, ende ghy sultse belegeren: dit zy den huyse Israëls een teecken.
4 Ligt ghy oock neder op uwe slincker zijde, ende legt daer op de ongerechticheyt van het huys Israëls: [nae] ’t getal der dagen, dat ghy daer op sult liggen, sult ghy hare ongerechticheyt dragen.
5 Want, ick hebbe u gegeven de jaren harer ongerechticheyt, nae het getal der dagen, drie hondert ende tnegentich dagen, dat ghy de ongerechticheyt van het huys Israëls dragen sult.
6 Als ghy nu dese voleynden sult; ligt ten andermale neder op uwe rechter zijde; ende ghy sult d’ongerechticheyt van het huys Iuda dragen veertich dagen: ick hebbe u gegeven elcken dach, voor elck jaer.
7 Daerom sult ghy u aengesichte richten tegen de belegeringe Ierusalems, ende uwen arm sal ontbloot zijn: ende ghy sult tegens haer propheteren.
8 Ende siet, ick sal dicke touwen aen u leggen, dat ghy u niet om en keert van uwe [eene] zijde tot uwe [andere] zijde, totdat ghy de dagen uwer belegeringe voleyndt hebt:
9 Ende neemt ghy voor u, tarwe, ende gerste, ende boonen, ende linsen, ende heerse, ende spelte; ende doet die in een vat, ende maeckt die u tot broot: [nae] het getal der dagen die ghy op uwe zijde nederliggen sult: drie hondert ende tnegentich dagen sult ghy dat eten.
10 Uwe spijse nu, die ghy eten sult, sal in gewichte zijn twintich sikelen ’sdaegs: van tijt tot tijt, sult ghy die eten.
11 Ghy sult oock water nae [sekere] mate drincken, het seste deel van een Hin: van tijt tot tijt sult ghy ’t drincken.
12 Ende ghy sult een gersten-coeck eten, ende die sult ghy met dreck van ’smenschen afganck backen, voor hare oogen.
13 Ende de HEERE seyde; Alsoo sullen de kinderen Israëls haer broot onreyn eten; onder de heydenen, daer henen ickse verdrijven sal.
14 Doe seyde ick, Ach Heere HEERE, Siet, mijne ziele en is niet verontreynigt geweest: want ick en hebbe van mijner jeugt af tot nu toe, geen doodt aes, nochte dat verscheurt is gegeten, nochte geen verfoeijelick vleesch en is in mijnen mont gekomen.
15 Ende hy seyde tot my; Siet, ick hebbe u runderen mist gegeven voor menschen dreck, so sult ghy u broot daermede bereyden.
16 Daer nae seyde hy tot my; Ghy menschen kint, Siet, ick breke den staf des broots in Ierusalem, ende sy sullen het broot met gewichte, ende met commer eten, ende het water met [sekere] mate, ende met verbaestheyt drincken:
17 Op datse des broots, ende des waters gebreck hebben; ende de eene met den anderen verbaest worden, ende in hare ongerechticheyt uyt-teeren.

Einde Ezechiël 4