Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 39 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 39

1 VOorts ghy menschen kint, propheteert tegen Gog, ende segt; Soo seyt de Heere HEERE: Siet ick [wil] aen u, ô Gog, hooft-vorst van Mesech ende Tubal.
2 Ende ick sal u omwenden, ende eenen ses- haeck in u slaen, ende u optrecken uyt de zijden van’t Noorden: ende ick sal u brengen op de bergen Israëls.
3 Maer ick sal uwen boge uyt uwe slincker-hant slaen: ende ick sal uwe pijlen uyt uwe rechterhant doen vallen.
4 Op de bergen Israëls sult ghy vallen; ghy, ende alle uwe benden, ende de volcken die met u zijn: Ick heb u den roof-vogelen, den gevogelte van allen vleugel, ende den gedierte des velts ter spijse gegeven.
5 Op het open velt sult ghy vallen: want Ick hebbet gesproken, spreeckt de Heere HEERE.
6 Ende ick sal een vyer senden in Magog, ende onder de gene die inde eylanden seker woonen: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben.
7 Ende ick sal mijnen heyligen naem in’t midden mijns volcks Israëls bekent maken; ende en sal mijnen heyligen naem niet meer laten ontheyligen: ende de heydenen sullen weten dat ick de HEERE ben, de Heylige in Israël.
8 Siet het komt ende sal geschieden, spreeckt de Heere HEERE: Dit is de dach, [van] welcken ick gesproken hebbe.
9 Ende de inwoonders der steden Israels sullen uytgaen, ende [vyer] stoken ende branden vande wapenen, soo [van] schilden als rondassen, van bogen ende van pijlen, soo van hant- stocken, als van spiessen: ende sy sullen daer van vyer stoken seven jaren.
10 So datse geen hout uyt het velt en sullen dragen, nochte uyt de wouden houwen, maer van de wapenen vyer stoken: ende sy sullen berooven de gene die haer berooft hadden, ende plunderen die haer geplundert hadden, spreeckt de Heere HEERE.
11 Ende ’tsal te dien dage geschieden, dat ick den Gog aldaer eene graf-stede in Israël sal geven, het dal der doorgangers nae’t oosten der zee; ende dat selve sal den doorgangers [de neuse] stoppen: ende aldaer sullen sy begraven, den Gog, ende sijne gantsche menichte, ende sullen’t noemen, Het Dal van Gogs menichte.
12 Het huys Israëls nu salse begraven, om het lant te reynigen: seven maenden [lanck].
13 Ia al ’t volck des lants sal begraven, ende ’tsal hen tot eenen name zijn: ten dage als ick sal verheerlickt zijn, spreeckt de Heere HEERE.
14 Oock sullense mannen uytscheyden, die gestadich door ’t lant doorgaen, [ende] doodengravers met de doorgangangers, [om te begraven] de gene die op den aerdbodem zijn overgelaten, om dien te reynigen: ten eynde van seven maenden sullense ondersoeck doen.
15 Ende dese doorgangers sullen door het lant doorgaen; ende [als yemant] een menschen-been siet, so sal hy een merckteecken daer by oprichten: tot dat de doodengravers het selve sullen hebben begraven in’t Dal van Gogs menichte.
16 Oock so sal de naem der stadt, Hamona, zijn: Also sullen sy het lant reynigen.
17 Ghy dan, menschen kint, soo seyt de Heere HEERE; Segt tot het gevogelte van allen vleugel, ende tot al ’tgedierte des velts; vergadert u ende komet aen, versamelt u van rontomme, tot mijn Slachtoffer, dat ick voor u geslacht hebbe, een groot slachtoffer, op de bergen Israëls: ende etet vleesch, ende drincket bloet.
18 Het vleesch der Helden sullet ghy eten, ende het bloet der Vorsten der aerde drincken: der rammen, der lammeren, ende bocken, [ende] varren, die altemael gemeste van Basan zijn.
19 Ende ghy sullet het vette eten tot versadinge toe, ende bloet drincken tot dronckenschap toe: van mijn slachtoffer dat ick voor u geslacht hebbe.
20 Ende ghy sult versadiget worden aen mijne tafel van [rijd] peerden ende wagen- [peerden], van helden ende alle krijchslieden, spreeckt de Heere HEERE.
21 Ende ick sal mijne eere setten onder de heydenen: ende alle heydenen sullen mijn oordeel sien, dat ick gedaen hebbe, ende mijne hant, die ick aen hen geleyt hebbe.
22 Ende die van den huyse Israëls sullen weten, dat ick de HEERE haerlieder Godt ben: van dien dage af, ende voortaen.
23 Ende de heydenen sullen weten, dat die van den huyse Israëls gevanckelick zijn wechgevoert om hare ongerechtichheyt, om datse tegen my hadden overtreden, ende dat ick mijn aengesicht voor hen verborgen hebbe: ende hebse overgegeven in de hant harer wederpartijders, so datse altemael door ’t sweert gevallen zijn:
24 Nae hare onreynicheyt, ende nae hare overtredingen heb ick met haer gehandelt: ende ick heb mijn aengesicht voor hen verborgen.
25 Daerom soo seyt de Heere HEERE; Nu sal ick Iacobs gevangene wederbrengen, ende sal my ontfermen over het gantsche huys Israëls: ende ick sal yveren over mijnen heyligen Name.
26 Als sy hare schande sullen gedragen hebben, ende alle hare overtredinge, [met] dewelcke sy tegen my hebben overtreden: doe sy in haer lant seker woonden, ende niemant en was diese verschrickte.
27 Als ickse sal hebben wedergebracht uyt de volcken, ende haer vergadert sal hebben uyt de landen harer vyanden: ende ick aen haer geheylicht sal zijn voor de oogen van vele heyligen:
28 Dan sullense weten, dat ick, de HEERE, haerlieder Godt ben, dewijl ickse gevanckelick hebbe doen wechvoeren onder de heydenen, maer hebse [weder] versamelt in haer lant: ende hebbe aldaer niemant van haer meer overgelaten:
29 Noch ick en sal mijn aengesichte voor haer niet meer verbergen: wanneer ick mijnen Geest over ’thuys Israëls sal hebben uytgegoten, spreeckt de Heere HEERE.

Einde Ezechiël 39