Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 38 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 38

1 WYders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:
2 Menschen kint, sett u aengesichte tegen Gog, het lant van Magog; den hooft-vorst van Mesech ende Tubal: ende propheteert tegen hem,
3 Ende segt, Soo seyt de Heere HEERE: Siet ick [wil] aen u, ô Gog, ghy hooft-vorst dan Mesech ende Tubal.
4 Ende ick sal u omwenden, ende haken in uwe kaken leggen: ende ick sal u uytvoeren, mitsgaders u gantsche heyr, peerden ende ruyteren, die altemael volkomen wel gekleedt zijn, eene groote vergaderinge, [met] rondasse ende schilt, die altemael sweerden handelen.
5 Persen, Mooren, ende Puteërs met hen: die altemael schilt ende helm [voeren].
6 Gomer, ende alle sijne benden; het huys van Togarma, [aen] de zijden van’t Noorden, ende alle sijne benden: vele volcken met u.
7 Zijt bereyt ende maeckt u gereet, ghy, ende uwe gantsche vergaderinge, die tot u vergadert zijn: ende weest ghy hen tot eene wacht.
8 Na vele dagen zult ghy besocht worden; in’t laetste der jaren sult ghy komen in’t lant, dat weder gebracht is van den sweerde, dat vergadert is uyt vele volcken; op de bergen Israëls, die steets tot verwoestinge geweest zijn: als het selve [lant] uyt de volcken sal uytgevoert zijn, ende sy altemael seker sullen woonen.
9 Dan sult ghy optrecken, ghy sult aenkomen als eene onstuymige verwoestinge, ghy sult zijn als eene wolcke, om het lant te bedecken: ghy, ende alle uwe benden, ende vele volcken met u.
10 Alsoo seyt de Heere HEERE: Te dien dage sal’t oock geschieden, datter raetslagen in u herte sullen opkomen, ende ghy sult eene quade gedachte dencken,
11 Ende sult seggen; Ick sal optrecken nae [dat] dorp-lant, ick sal komen tot de gene die in ruste zijn, die seker woonen: die altemael woonen sonder muer, ende geenen grendel noch deuren en hebben:
12 Om buyt te buyten, ende om roof te rooven: om uwe hant te wenden tegen de woeste-plaetsen die [nu] bewoont zijn, ende tegen een volck dat uyt de heydenen versamelt is, dat vee ende have verkregen heeft, woonende in’t midden des lants.
13 Scheba, ende Dedan, ende de kooplieden van Tharsis, ende alle hare jonge leeuwen sullen tot u seggen; Komt ghy om buyt te buyten? hebt ghy uwe vergaderinge vergadert om roof te rooven? om silver ende gout wech te voeren? om vee ende have wech te nemen? om eenen grooten buyt te buyten?
14 Daerom propheteert, ô menschen kint, ende segt tot Gog; Soo seyt de Heere HEERE: en sult ghy’t, te dien dage, als mijn volck Israël seker woont, niet gewaer worden?
15 Ghy sult dan komen uyt uwe plaetse, uyt de zijden van’t Noorden, ghy, ende vele volcken met u: die altemael op peerden sullen rijden, eene groote vergaderinge, ende een machtich heyr.
16 Ende ghy sult optrecken tegen mijn volck Israël, als eene wolcke, om het lant te bedecken: In’t laetste der dagen sal’t geschieden; dan sal ick u aenbrengen tegen mijn lant, op dat de heydenen my kennen, als ick aen u, ô Gog, voor hare oogen sal geheylicht worden.
17 Soo seyt de Heere HEERE: Zijt ghy die, [van] welcken ick in voorleden dagen gesproken hebbe, door den dienst mijner knechten, de Propheten Israëls, die in die dagen gepropheteert hebben, jaren [lanck], dat ick u tegen hen soude aenbrengen?
18 Maer het sal geschieden te dien dage, ten dage als Gog tegen het lant Israëls sal aenkomen, spreeckt de Heere HEERE; dat mijne grimmicheyt in mijne neuse sal opkomen.
19 Want ick hebbe gesproken in mijnen yver, in’t vyer mijner verbolgentheyt: Soder niet, te dien dage, een groot beven sal zijn, in den lande Israëls!
20 So dat van mijn aengesichte beven sullen, de visschen der zee, ende ’t gevogelte des hemels, ende ’t gedierte des velts: ende al ’t kruypende gedierte dat op het aerdrijck kruypt; ende alle menschen die op den aerd- bodem zijn: ende de bergen sullen nedergeworpen worden, ende de steyle-plaetsen sullen nedervallen, ende alle mueren sullen ter aerden nedervallen.
21 Want ick sal het sweert over hem roepen op alle mijne bergen, spreeckt de Heere HEERE: het sweert eenes yederen sal tegen sijnen broeder zijn.
22 Ende ick sal met hem rechten, door pestilentie ende door bloet: ende ick sal eenen overstelpenden plas-regen, ende groote hagel-steenen, vyer ende swevel, regenen op hem, ende op sijne benden, ende op de vele volcken, die met hem sullen zijn:
23 Also sal ick my groot maken ende my heyligen, ende bekent worden voor de oogen veler heydenen: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben.

Einde Ezechiël 38