Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 35 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 35

1 WYders geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:
2 Menschen kint, sett u aengesichte tegen ’tgeberchte Seïr: ende propheteert tegen het selve.
3 Ende segt tot het selve; Alsoo seyt de Heere HEERE; Siet ick [wil] aen u, ô geberchte Seïr: ende ick sal mijne hant tegen u uytstrecken, ende sal u stellen [tot] eene verwoestinge ende eenen schrick.
4 Ick sal uwe steden stellen [tot] eensaemheyt, ende ghy sult eene verwoestinge worden: ende sult weten, dat ick de HEERE ben.
5 Om dat ghy een eeuwige vyantschap hebt; ende hebt de kinderen Israëls doen wechvloeyen door ’t gewelt des sweerts: ter tijt hares verderfs, ter tijt der uyterste ongerechticheyt.
6 Daerom, [soo waerachtich als] ick leve, spreeckt de Heere HEERE; ick sal u voorseker ten bloede bereyden, ende het bloet sal u vervolgen: also ghy het bloet niet en hebt gehaet, sal u ’t bloet oock vervolgen.
7 Ende ick sal ’t geberchte Seïr tot de uyterste verwoestinge stellen: ende ick sal uyt het selve uytroeyen dien dieder doorgaet, ende dien die wederkeert.
8 Ende ick sal sijne bergen met sijne verslagene vervullen: uwe heuvelen, ende uwe dalen, ende alle uwe stroomen, in deselve sullen de verslagene van den sweerde liggen.
9 [Tot] eeuwige verwoestingen sal ick u stellen, ende uwe steden en sullen niet bewoont worden: also sult ghy weten dat ick de HEERE ben.
10 Om dat ghy segt, Die twee volcken, ende die twee landen sullen my geworden, ende wy sullense erflick besitten, al ware schoon de HEERE daer.
11 Daerom, [soo waerachtich als] ick leve, spreeckt de Heere HEERE, Ick sal oock handelen, nae uwen toorn, ende nae uwe nydicheyt, die ghy uyt uwen haet tegen hen hebt te wercke gestelt: ende ick sal by hen bekent worden, wanneer ick u sal gericht hebben.
12 Ende ghy sult weten, dat ick, de HEERE, alle uwe lasteringen gehoort hebbe, die ghy tegen de bergen Israëls gesproken hebt, seggende, Sy zijn verwoest: sy zijn ons ter spijse gegeven.
13 Alsoo hebbet ghy u met uwen mont tegen my groot gemaeckt, ende uwe woorden tegen my vermenichvuldicht: Ick heb ’t gehoort.
14 Alsoo seyt de Heere HEERE, Gelijck het gantsche lant verblijdt is, [alsoo] sal ick u de verwoestinge aendoen.
15 Gelijck ghy u verblijdt hebt over de erffenisse des huyses Israëls, om datse verwoest is, alsoo sal ick aen u doen: ’Tgeberchte Seïrs, ende gantsch Edom, sal geheel eene verwoestinge worden: ende sy sullen weten, dat ick de HEERE ben.

Einde Ezechiël 35