Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ENde het gebeurde in’t elfste jaer, op den eersten der maent; [dat] des HEEREN woort tot my geschiedde, seggende: |
2 Menschen kint, daerom dat Tyrus van Ierusalem geseyt heeft, Heah! sy is verbroken, de poorte der volckeren; sy is tot my omgewendt: ick sal vervult worden, sy is verwoest! |
3 Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick [wil] aen u, ô Tyrus: ende ick sal vele heydenen tegen u doen opkomen, als of ick de zee met hare golven dede opkomen. |
4 Die sullen de mueren van Tyrus verderven, ende hare torens af breken; ja ick sal haer stof van haer wechvagen, ende salse tot eene gladde steenrotze maken. |
5 Sy sal in ’t midden der zee zijn [tot] uytspreydinge van netten: want ick hebbe ’t gesproken, spreeckt de Heere HEERE: ende sy sal den heydenen ten roove worden. |
6 Ende hare dochteren, die in ’t velt zijn, sullen met den sweerde gedoodet worden: ende sy sullen weten dat ick de HEERE ben. |
7 Want alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick sal Nebucadrezar den Coninck van Babel, den Coninck der Coningen, van het Noorden tegen Tyrus brengen, met peerden, ende met wagenen, ende met ruyteren, ende [krijchs-]vergaderinge, ende veel volcks. |
8 Hy sal uwe dochteren op den velde met den sweerde dooden: ende hy sal sterckten tegen u maken, ende eenen wal tegen u opwerpen, ende rondassen tegen u opheffen. |
9 Ende hy sal muer-brekers tegen uwe mueren stellen, ende uwe torens met sijne sweerden afbreken. |
10 Van wegen de menichte sijner peerden, sal u der selver stof bedecken: uwe mueren sullen beven van wegen het gedruys der ruyteren, ende wielen, ende wagenen, als hy door uwe poorten sal intrecken, gelijck [door] de ingangen eener doorgebrokene stadt. |
11 Hy sal met de hoeven sijner peerden alle uwe straten vertreden: u volck sal hy met den sweerde dooden, ende elck eene van de colomnen uwer sterckte sal ter aerden neder storten. |
12 Ende sy sullen u vermogen rooven, ende uwe coopmans-waeren plonderen, ende uwe mueren afbreken, ende uwe kostelicke huysen omwerpen: ende uwe steenen, ende u hout, ende u stof sullen sy in’t midden der wateren werpen. |
13 So sal ick het gedeun uwer liederen doen ophouden, ende het geclanck uwer harpen en sal niet meer gehoort worden. |
14 Ia ick sal u maken tot eene gladde steenrotze: ghy sult zijn [tot] uytspreydinge der netten, ghy en sult niet meer gebouwt worden: want ick de HEERE hebbe ’t gesproken, spreeckt de Heere HEERE. |
15 Alsoo seyt de Heere HEERE tot Tyrus; Sullen niet de eylanden van het geluyt uwes vals beven, als de dootlick verwondde sal kermen wanneermen in ’t midden van u schricklick sal moorden? |
16 Ende alle Vorsten der zee sullen af-dalen van hare throonen, ende hare mantelen van sich doen, ende hare gestickte kleederen uyt trecken; met zitteringen sullen sy becleedt worden, op der aerde sullense nedersitten, ende t’ elcken oogenblick zitteren, ende over u ontset zijn. |
17 Ende sy sullen een klaeg-liet over u opheffen, ende tot u seggen; Hoe zijt ghy uyt de zeen vergaen, ghy wel bewoonde, ghy beroemde stadt, die sterck geweest is ter zee, sy, ende hare inwoonders; die haerlieder schrick gaven aen alle die in haer woonden! |
18 Nu sullen de eylanden zitteren ten dage uwes vals: ja de eylanden die in de zee zijn, sullen beroert worden, van wegen uwen uytganck. |
19 Want alsoo seyt de Heere HEERE; Als ick u sal stellen [tot] eene verwoeste stadt; gelijck de steden, die niet bewoont en worden: als ick eenen afgront over u sal doen opkomen, ende de groote wateren u sullen overdecken; |
20 Dan sal ick u doen nederdalen met de gene die in den kuyl nederdalen tot het oude volck, ende sal u doen nederliggen in de onderste-plaetsen der aerde, in de woeste-plaetsen [die] van outs geweest zijn, met de gene die in den kuyl nederdalen, op dat ghy niet bewoont en wordet: ende ick sal den cieraet herstellen in den lande der levendigen. |
21 [Maer] u sal ick tot eenen grooten schrick stellen, ende ghy en sulter niet [meer] zijn: als ghy gesocht wordt, so en sult ghy niet meer gevonden worden in eeuwicheyt, spreeckt de Heere HEERE. |