Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 23 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 23

1 VOorder geschiedde des HEEREN woort tot my, seggende:
2 Menschen kint, daer waren twee wijven, eener moeder dochteren.
3 Dese hoereerden in Egypten: in hare jeucht hoereerdense: daer wierden hare borsten gedruckt, ende daer wierden de tepelen haers maechdoms betast.
4 Hare namen nu waren Ohola de grootste, ende Oholiba hare suster: ende sy wierden mijne, ende baerden sonen ende dochteren: dit waren hare namen: Samaria is Ohola, ende Ierusalem Oholiba.
5 Ohola nu hoereerde, zijnde onder my: ende sy wert verlieft op hare boelen, op de Assyriers die nae by waren:
6 Becleedt met hemels-blaeuw, Vorsten, ende Overheden, altemael gewenschte jongelingen: ruyteren, rijdende op peerden.
7 Also dreef sy hare hoererye met de selve, die alle de keure der kinderen Assurs waren: ende met allen op de welcke sy verlieft was, met alle der selver dreckgoden verontreynichde sy haer.
8 Sy en verliet oock niet hare hoereryen [gebracht] uyt Egypten: want sy hadden by haer in hare jeucht gelegen, ende sy hadden de tepelen hares maechdoms betastet: ende sy hadden hare hoererye over haer uytgestort.
9 Daerom gaf ick haer in de hant harer boelen over: in de hant der kinderen Assurs, op de welcke sy verlieft was.
10 Dese ontdeckten hare schaemte; hare sonen ende hare dochteren namense wech, maer haer doodden sy met den sweerde: ende sy kreech eenen name onder de wijven, na datmen gerichten over haer geoeffent hadde.
11 Als hare suster Oholiba [dit] sach, so verdorf sy hare minne noch meer dan die, ende hare hoereryen meer dan de hoereryen van hare suster.
12 Sy wert verlieft op de kinderen Assurs, de Vorsten, ende Overheden die nae by waren, becleedt met volcomen-cieraet, ruyteren, rijdende op peerden: altemael gewenschte jongelingen.
13 Doe sach ick datse verontreynicht was: sy hadden beyde eenderley wech.
14 Ia sy dede tot hare hoereryen noch meer toe: want doe sy geschilderde mannen aen de wandt sach, de beelden der Chaldeen, geschildert met menie,
15 Gegordet met een gordel aen hare lendenen, hebbende overvloedich geverwede [hoeden] op hare hoofden, die alle in’t aensien hooftmannen waren, [nae] de gelijckenisse der kinderen Babels van Chaldeen, het lant harer geboorte:
16 So wert sy op de selve verlieft met het opsien harer oogen: ende sy sondt boden tot hen, nae Chaldeen.
17 De kinderen van Babel nu quamen tot haer in tot het leger der minnen, ende verontreynichden haer met hare hoererye: oock verontreynichde sy haer met hen; daer na wiert hare ziele van hen afgetrocken.
18 Also ontdeckte sy hare hoererye, ende ontdeckte hare schaemte: doe wert mijne ziele van haer afgetrocken, gelijck als mijne ziele was afgetrocken van hare suster.
19 Doch sy vermenichvuldichde hare hoereryen, gedenckende aen de dagen harer jeucht, als sy gehoereert hadde in’t lant van Egypten.
20 Ende sy wert verlieft meer dan derselver bywijven: welcker vleesch is [als] het vleesch der eselen, ende welcker vloet is [als] de vloet der peerden.
21 Also hebt ghy weder opgehaelt de schendelicke daet uwer jeucht: als die van Egypten uwe tepelen betasteden, van wegen de borsten uwer jeucht,
22 Daerom, ô Oholiba; alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick sal uwe boelen, vande welcke uwe ziele is afgetrocken, tegen u verwecken: ende ick salse van rontom tegen u aenbrengen.
23 De kinderen van Babel ende alle Chaldeen, Pekod, ende Soa, ende Koa, [ende] alle kinderen van Assur met hen: gewenschte jongelingen, die alle Vorsten, ende Overheden zijn, Hooftmannen ende vermaerde [lieden], die alle te peerde rijden.
24 Die sullen tegen u komen [met] karren, wagenen, ende wielen, ende met eene vergaderinge van volckeren, rondassen, ende schilden, ende helmen; sy sullen, haer rontom tegen u setten: ende ick sal voor haer aengesichte het gerichte stellen, ende sy sullen u richten nae hare rechten.
25 Ende ick sal mijnen yver tegen u setten, datse in grimmicheyt met u sullen handelen; sy sullen uwen neuse, ende uwe ooren afnemen, ende het laetste van u sal door ’t sweert vallen: sy sullen uwe sonen, ende uwe dochteren wechnemen, ende het laetste van u sal door ’t vyer verteert worden.
26 Sy sullen u oock uwe kleederen uyttrecken, ende uwen cieraet-tuych wechnemen.
27 So sal ick uwe schendelickheyt van u doen ophouden, mitsgaders uwe hoererye [gebracht] uyt Egyptenlant: ende ghy en sult uwe oogen nae hen niet op heffen, ende aen Egypten niet meer gedencken.
28 Want alsoo seyt de Heere HEERE; Siet, ick sal u overgeven in de hant der gener die ghy hatet; inde hant der gener vande welcke uwe ziele is afgetrocken.
29 Die sullen met u handelen uyt haet, ende allen uwen arbeyt wechnemen, ende u naeckt ende bloot laten: dat uwe hoeren-schaemte ontdeckt worde, mitsgaders uwe schendelickheyt, ende uwe hoereryen.
30 Dese dingen salmen u doen: dewijle ghy den heydenen nagehoereert hebt, [ende] om dat ghy u met hare dreckgoden verontreynicht hebt.
31 In den wech uwer suster hebt ghy gewandelt: daerom sal ick haren beker in uwe hant geven.
32 Alsoo seyt de Heere HEERE; Ghy sult den beker uwer suster drincken, die diep ende wijt is: ghy sult tot belacchinge, ende spot worden; [de beker] houdt veel in.
33 Van dronckenschap ende jammer sult ghy vol worden: de beker van uwe suster Samaria, is een beker der verwoestinge, ende der eensaemheyt.
34 Ghy sult hem drincken, ende uytsuygen, ende sijne scherven sult ghy bryselen, ende uwe borsten sult ghy afrucken: want ick hebbet gesproken, spreeckt de Heere HEERE.
35 Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Om dat ghy mijner vergeten, ende my achter uwen rugge geworpen hebt; so draecht ghy oock uwe schendelickheyt, ende uwe hoereryen.
36 Ende de HEERE seyde tot my; Menschen kint, soudt ghy Ohola, ende Oholiba recht geven? ja vertoont se hare grouwelen.
37 Want sy hebben overspel gedaen, ende daer is bloet in hare handen; ende sy hebben met hare dreckgoden overspel gedaen: daer toe hebbense oock hare kinderen, diese my gebaert hadden, voor haer [door ’t vyer] laten doorgaen, tot spijse.
38 Noch hebben sy my dit gedaen: sy hebben mijn Heylichdom ten selven dage verontreynicht, ende mijne Sabbaten ontheylicht.
39 Want als sy hare kinderen haren dreckgoden geslacht hadden, so quamense op dien selven dach, in mijn Heylichdom om dat te ontheyligen: ende siet, alsoo hebbense gedaen in’t midden van mijn huys.
40 Dit isser oock, datse gesonden hebben tot mannen, die van verre souden komen: tot de welcke als een bode gesonden was, siet so quamense, voor de welcke ghy u wiescht, uwe oogen blanckettedet, ende u met cieraet vercierdet;
41 Ende ghy saet op een heerlick bedde, voor ’t welck eene tafel toegericht was: ende op ’twelcke ghy mijn reuckwerck ende mijne olye geset hadt.
42 Als nu het geruysch der menichte daerop stille was, so [sonden sy] tot mannen uyt de menichte der menschen, [ende] daer werden wijn suypers aengebracht uyt de woestijne: die deden arm-ringen aen hare handen, ende eene cierlicke kroone op hare hoofden.
43 Doe seyd’ ick van dese, die [van] overspeelderyen veroudert was: Nu sullense hoereren de hoereryen deser [hoere], ende die [oock].
44 Ende men ginck tot haer in, gelijckmen ingaet tot eene vrouwe, die eene hoere is: alsoo gingen sy in tot Ohola, ende tot Oholiba, die schendelicke vrouwen.
45 Rechtveerdige mannen dan, die sullense richten [nae] het recht der overspeelderssen, ende [nae] het recht der bloetvergieterssen: want sy zijn overspeelderssen, ende bloet is in hare handen.
46 Want alsoo seyt de Heere HEERE: Ick sal eene vergaderinge tegen haer doen opkomen, ende salse ter beroeringe, ende ten roove overgeven.
47 Ende de vergaderinge salse met steenen steenigen, ende deselve met hare sweerden nederhouwen: hare sonen, ende hare dochteren sullense dooden, ende hare huysen met den vyere verbranden.
48 Also sal ick de schendelickheyt uyt den lande doen ophouden: op dat alle wijven onderwesen worden, datse nae uwe schendelickheyt niet en doen.
49 Also sullense uwe schendelickheyt op u leggen, ende ghy sullet de sonden uwer dreck-goden dragen: ende ghy-lieden sult weten, dat ick de Heere HEERE ben.

Einde Ezechiël 23