Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 19 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 19

1 VOorder heft ghy een weeklage op over de Vorsten Israëls,
2 Ende segt, Wat was uwe moeder? eene leeuwinne, onder de leeuwen nederliggende: sy bracht hare welpen op in’t midden der jonge leeuwen.
3 Sy tooch nu een van hare welpen op: ’t wiert een jonge leeuw: die leerde roof te rooven, hy at menschen op.
4 Dit hoorden de volckeren van hem, hy wiert gegrepen in hare groeve: ende sy brachten hem met haken nae Egyptenlant.
5 Sy nu siende, datse in hope was geweest, [doch] hare verwachtinge verloren was, so nam sy een [ander] van hare welpen, ’t welck sy [tot] eenen jongen leeuw stelde.
6 Dese wandelde steets onder de leeuwen, wiert een jonck leeuw, ende leerde roof te rooven, hy att menschen op.
7 Hy bekende hare weduwen, ende hy verwoeste hare steden; so dat het lant, ende sijne volheyt ontsett wiert van de stemme sijner brullinge.
8 Doe begaven sich de volckeren tegen hem rontom uyt de lantschappen; ende sy spreydden haer net over hem uyt: in hare groeve wiert hy gegrepen.
9 Ende sy stelden hem in gesloten bewaringe met haken, op datse hem brachten tot den Coninck van Babel: Sy brachten hem in vestingen, op dat sijne stemme niet meer gehoort en wierde op de bergen Israëls.
10 Uwe moeder was als een wijnstock in uwe stilheyt, geplant by wateren: hy was vruchtbaer, ende vol rancken van wegen vele wateren.
11 Ende hy hadde stercke roeden tot scepteren der heerschers, ende de stamme elcker [roede] wiert hooge tusschen de dichte tacken: ende hy wiert gesien door sijne hoochte, met de menichte sijner tacken.
12 Maer hy wiert door grimmichheyt uytgeruckt, [ende] ter aerde geworpen, ende de ooste wint heeft sijne vrucht verdroogt: sijne stercke roeden zijn afgebroken, ende zijn verdroogt: het vyer heeftse verteert.
13 Ende nu is hy geplant in eene woestijne: in een dorre, ende dorstich lant.
14 Daer toe is een vyer uytgegaen uyt eene roede sijner rancken, [dat] sijne vrucht verteert heeft: so dat aen hem geen stercke roede en is, [tot] eenen scepter, om te heerschen. Dit is een weeklage, ende is tot een weeklage geworden.

Einde Ezechiël 19