Statenvertaling.nl

sample header image

Ezechiël 15 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Ezechiël 15

Door de gelijckenisse van het hout des wijnstocks, voorseyt Godt Ierusalem d’uyterste ruijne, van wegen alle hare boosheyt.
 
1 ENde des HEEREN woort geschiedde tot my, seggende:
2 Menschen kint, wat is het 1 hout des wijnstocks 2 meer, dan alle hout, 3 [ofte] de wijnrancke [meer dan] dat onder het hout eenes wouts is?
1 T.w. na dat het afgehouwen is. And. boom.
2 D. beter, weerdiger, oorboorlicker. Hy wil seggen, niet, maer is oock slechter, soo wel in de forme, die krom, slom, knobbelachtich, ende leelick is, als inde materie, die onbequaem is, dat daer uyt eenich houten vat, ofte stuckwercx soude mogen gemaeckt worden.
3 And. [ofte] dan een tack, die onder, ofte, inde boomen eenes wouts is.
 
3 Wort daer van hout genomen, om een stuck-wercks te maken? 4 neemtmen daer van 5 een pinne, om eenich vat daer aen te hangen?
4 Hebr. nemense daer van. D. salmen daer van bequame stoffe konnen nemen, om slechts eenen houten nagel te maken, aen welcken men soude mogen eenigen huysraet, ofte wercktuyg hangen.
5 D. eenen houten nagel.
 
4 Siet, het wort den vyere overgegeven, 6 op dattet verteert worde: het vyer verteert 7 beyde sijne eynden, ende sijn middelste wort verbrant: 8 soudet deugen tot een stuck-wercks?
6 And. ter verteeringe, ofte, ter spijse, alsoo ond. vers 6
7 Sommige verstaen door de eynden, alle de palen des lants die rontom verwoest waren: ende door het middelste Ierusalem.
8 Dese vrage loochent sterckelick. Want behalven dat het wijnstockhout onverseert zijnde seer onbequaem is, om yet daer van te maken, so ist noch veel onbequamer, alst door den brant bedorven, ofte beschadigt is.
 
5 Siet, doe het geheel was, en wiert het tot geen stuck-wercks gemaeckt: hoe veel te min als het vyer dat verteert heeft, so dat het verbrant is, sal ’t dan noch tot een stuck-wercks gemaeckt worden?
6 Daerom, alsoo seyt de Heere HEERE; Gelijck als 9 het hout des wijnstocks is onder 10 het hout des wouts, ’twelck ick den vyere overgeve, op dattet verteert worde: alsoo sal ick de inwoonderen Ierusalems overgeven.
9 Hier by zijn de Ioden, en die van Ierusalem, vergeleken: die Godt hem tot een eygen volck afgesondert hadde, op datse goede vruchten souden dragen. siet Ies. 5.1, 2, etc. Ioh. 15.1, 2, etc.
10 Verst. de Heydenen, ende volckeren, die ongeloovich zijn, ende volgens onvruchtbaer tot alle goede wercken. Met dese worden nu de Ioden gevoeget in een gelijck oordeel, om datse het voordeel, het welcke sy door Godts genade over die hadden, door hare moetwillige ondanckbaerheyt te niete maeckten.
 
7 Want ick sal mijn aengesichte tegens hen setten; als sy van het 11 [een] vyer uytgaen, sal het [ander] vyer haer verteeren: ende ghy sullet weten, dat ick de HEERE ben, als ick mijn aengesichte tegens hen gestelt sal hebben.
11 T.w. der elenden, ende plagen. siet Iob 15. op vers 34. De sin is, datse de eene plage niet soo haest en souden ontgaen zijn, of sy souden inde andere vallen, als vanden honger inde peste, ofte in het sweert, ofte van het sweert inde gevanckenisse. Vergel. Ies. 24.18. ende Ierem. 48.43.
 
8 Ende ick sal het lant woest maken; om datse 12 swaerlick overtreden hebben, spreeckt de Heere HEERE.
12 Hebr. overtredinge overtreden hebben. Vergel. bov. 14.13.

Einde Ezechiël 15