Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding Ezechiël – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

De Propheet EZECHIEL

Inhoudt deses Boecks.

AL hoewel Godt de Heere den Coninck Iechonia ofte Ioiachin met vele Ioden (waer onder Ezechiel mede was) gevanckelick hadde laten wech voeren nae Babel, so en heeft hy haer nochtans daer mede niet teenemael verlaten, maer, om te toonen dat hy sijne kercke noch onder haer, selfs in Babel, wilde behouden, ende naderhant genadichlick verlossen ende herstellen, heeft hy tot haren dienst verweckt desen voortreffelicken Propheet, door den welcken hy desen gevangenen in Babel even het selve, in verscheydene gesichten, Prophetyen ende Predicatien, heeft voorgestelt, dat hy door den Propheet Ieremiam, haren broederen, die in ’t lant ende te Ierusalem onder den Coninck Zedekia waren gebleven, dagelicks liet voordragen, hoewel by beyden (soo wel die te Ierusalem, als die in Babel waren) gelijcke ongeloovicheyt ende hartneckige ontboetveerdicheyt gevonden wiert. Te Ierusalem en geloofden sy den Propheet Ieremia niet, maer spotteden met de gene, die haer aen den Coninck van Babel hadden overgegeven, ende gevanckelick laten wech-voeren, meynende dat sy nu alleen erfgenamen des lants souden zijn, ende hare wech-gevoerde broeders daer van versteken blijven. In Babel en geloofdense den Prophete Ezechiel niet, maer murmureerden tegen Godt, ende hielden haer veel ongeluckiger als hare broeders die in ’t lant gebleven waren, den welcken Godt nochtans soo door Ezechiel als door Ieremia veel swaerdere plagen, beneffens de uyterste ruijne van de stadt, den Tempel ende ’t lant voorseyde, doch allesins met byvoegingen van seer schoone beloften ende vertroostingen, voor den boetveerdigen ende geloovigen, van sijne toekomstige gewisse genade, soo in ’t lichamelicke als insonderheyt in ’t geestelicke, ende sijne strenge oordeelen over alle hare vyanden, ende verdruckers. Hier op slaet principalick dit gantsche boeck van Ezechiel, waer in hy inde eerste drie Capittelen beschrijft een seer uytnemend ende wonderbaer gesichte, door het welcke hem Godt in sijn Propheetlick ampt heeft bevesticht, onderwesen ende gesterckt. In ’t volgende, tot aen ’t 25. cap. toe, worden de grouwelicke sonden, principalick der Ioden, die te Ierusalem ende in Iuda waren, mitsgaders hare nakende straffen, door verscheydene Godtlicke teeckenen, gesichten, gelijckenissen, ende Prophetische straf-predicatien seer levendich afgemaelt. Daer na tot aen ’t 33. Capittel, voorseyt Godt de naburige vyantlicke heydenen, als Ammoniten, Moabiten, Edomiten, (van de welcke oock gehandelt wort cap. 35.) Philistijnen, Tyriers, Zidoniers ende Egyptenaren, haren onderganck. Voorts van ’t 33 tot aen ’t 40 Capittel, worden heftichlick van Godt bestraft de sonden, murmureringen ende huycheleryen der Ioden, die in Babel gevangen waren, met vermaningen tot ware bekeeringe, ende geloovige verwachtinge der toekomstige verlossinge, vergaderinge, ende segeninge sijner kercke, niet alleen door de verlossinge uyt de Babylonische gevanckenisse, maer oock voornemelick door ’t groot genaden-werck dat Godt aen sijne algemeyne kercke der Ioden ende heydenen soude bewijsen door haren eenigen heylant ende Coninck Iesum Christum, met waerschouwinge van den swaren strijt ende vyantschap, die haer van Gog, ende Magog, met haren gantschen aenhanck, soude bejegenen, ende met belofte van eene eyndelicke blijde uytkomste. In de 9 laetste Capittelen besluyt ende verzegelt Godt dese Prophetyen, in Babylonien, met een seer groot gesichte van ’t gebouw eens nieuwen Tempels, nieuwen Godtsdienst, nieuwe regeringe van Godts volck, nieuw erflant, ende eene nieuwe stadt, alles voor Israël ende de vreemdelingen: afbeeldende onder figuren, nae den eysch van dien tijt, den toekomstigen begenadigden ende gesegenden staet der strijdende ende triumpherende kercke onder haren Coninck den Messia Iesu Christo, die met den Vader ende den Heyligen Geest, als de eenige ware Godt Israëls, gelooft moet zijn in alle eeuwicheyt. Amen.

Einde inleiding Ezechiël