Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
DIT Boeck heeft den titel van Claech-liederen, dewelcke schijnt genomen te zijn uyt 2.Chron. 35.25 ende geeft genoechsaem te kennen, wat den inhout deses Boecx zy, namelick treurige weeklachten, die de Prophete in sijnen, ende der gantscher Gemeynten name doet over de jammerlicke verstooringe des Conincrijcks van Iuda, ende der stadt Ierusalem, mitsgaders over der Ioden seer erbarmlicken stant, die meesten-deels omgekomen waren door het sweert, honger, ende pestilentie. |
Dit boecxken is soo deftich in woorden, ende stijl van spreken, dat geen Schriften van der alder-welsprekenste Scribenten onder de Heydenen daer by en kunnen, noch en mogen vergeleken worden. |
Daer zijn wel meer Claech-liederen in de Heylige Schriftuere bechreven, als 2.Sam. cap. 1.19. etc. over de doot Sauls, ende Ionathans: Item over de uytroeyinge der stadt Tyri, Ezech. 29.17. Maer dit boeck Ieremiae, sprekende van eene algemeyne elende, die denvolcke Godes is overgecomen, heeft alleen den name van Claech-liederen bysonderlick gekregen ende behouden, vast by alle volckeren ende Natien van Christenrijck: Gelijck het hoogeliet Salomons alleen dien name voert, onaengesien datter in de H. Schrifture noch meer seer treffelicke liederen staen, als Exod. cap. 15. het liedt Mosis ende der kinderen Israëls, Miriams ende der Israëlitischer vrouwen, voor hare verlossinge, ende Pharaos onderganck in de Roode zee: Als oock Deborae, in ’t Boeck der Richteren, c. 5. ende Hannae, 1.Sam. c. 2. Ende der heyliger jonckvrouwe Mariae, Luc. c. 1. |
VVanneer de Prophete Ieremia dit Boeck geschreven hebbe, is onseker: Eenige meenen, dat het ten deele geschreven is, stracx na de doot van den seer Godtsaligen Coninck Iosia, na wiens doot de saken der Ioden dagelicx meer ende meer vervallen zijn: uyt 2.Chro. 35.25. ende Zach. 12.11. Maer andre meynen, dat het eerst na de destructie der stadt van Ierusalem, ende des Tempels door de Chaldeen, geschreven zy, namelick na dat de overgeblevene Ioden by groote menichten gevanckelick uyt haer vaderlant in slavernye nae Babylonien zijn gevoert geworden, gelijck de woorden doorgaens daer op slaen. Siet cap.1.3. etc. ende 2.2. etc. |
’Tis dan alsoo, dat de Prophete Ieremia, hebbende voorgenomen te beschrijven den erbarmlicken stant des Ioodschen lants ende volcx so begint hy sijne klachte met dese uytroepinge, Hoe sitt, etc. Doch daer neffens stelt hy den volcke voor oogen hare groote ende menichvuldige sonden, ende vermaentse tot oprecht berouw, gebeden om genade, ende gedult, met vertrouwen ende verwachtinge van een genadige uytkomste. |