Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 48 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jeremia 48

1 TEgen Moab seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, alsoo; Wee over Nebo, want sy is verstoort; Kirjathaim is beschaemt, sy is ingenomen: [de stadt] des hoogen vertrecks is beschaemt ende verschrickt.
2 Moabs roem van Hesbon en isser niet meer; sy hebben quaet tegen haer gedacht [seggende], komet, ende laet ons haer uytroeyen, datse geen volck [meer] en zy: oock ghy, ô Madmen, sult nedergehouwen worden; het sweert sal achter u her gaen.
3 Daer is eene stemme des gekrijts van Horonaim: verstooringe ende eene groote breucke!
4 Moab is verbroken: hare kleyne [kinderen] hebben een gekrijt laten hooren.
5 Want [in] den opganck van Luhith sal geween by geween opgaen: want in den afganck van Horonaim, hebben [Moabs] wederpartijders een jammer geschrey gehoort.
6 Vluchtet, reddet u lieder ziele: ende wordet als de heyde in de woestijne.
7 Want om u vertrouwen op uwe wercken ende op uwe schatten, sult ghy oock ingenomen worden: ende Camos sal henen uytgaen in gevanckenisse, sijne Priesteren ende sijne Vorsten te samen.
8 Want de verstoorder sal komen over elcke stadt, dat niet eene stadt ontkomen en sal, ende het dal sal verderven, ende het effen velt verdelgt worden: want de HEERE heeft’et geseyt.
9 Gevet Moab vederen; want al vliegende sal sy uytgaen: ende hare steden sullen ter verwoestinge worden, dat niemant in de selve en woone.
10 Vervloeckt zy, die des HEEREN werck bedriechlick doet: Ia vervloeckt zy, die sijn sweert van den bloede onthoudt.
11 Moab is van sijner jeugt aen gerust geweest, ende hy heeft op sijn heffe stille gelegen, ende en is van vat in vat niet geledigt, ende en heeft niet gewandelt in gevanckenisse: daerom is sijn smaeck in hem gebleven, ende sijn reuck niet verandert.
12 Daerom, siet de dagen komen, spreeckt de HEERE, dat ick hem vreemde gasten sal toeschicken, die hem in vreemde plaetsen sullen voeren; ende sijne vaten ledigen, ende haerlieder vlesschen in stucken slaen.
13 Ende Moab sal beschaemt worden van wegen Camos: gelijck als het huys Israëls beschaemt is geworden van wegen Beth-El, haerlieder vertrouwen.
14 Hoe sullet ghy seggen; Wy zijn helden, ende dappere mannen ten strijde?
15 Moab is verstoort, ende [uyt] sijne steden opgegaen, ende de keure sijner jongelingen is ter slachtinge afgegaen: spreeckt de Coninck, wiens naem is HEERE der heyrscharen.
16 Moabs verderf is nae by om te komen: ende sijn quaet haestet seer.
17 Beklaget hem, alle ghy die rontom hem zijt, ende alle die sijnen name kennet: segget; Hoe is de stercke staf, de cierlicke stock verbroken?
18 Daelt neder uyt [uwe] heerlickheyt, ende woont in dorst, ghy inwoonersse, ghy dochter van Dibon: want Moabs verstoorder is tegen u opgetogen; hy heeft uwe vestingen verdorven.
19 Staet aen den wech, ende siet toe, ghy inwoonersse van Aroër: Vraegt den vluchtenden [man] ende d’ ontkomene [vrouwe], segt, Wat isser geschiet?
20 Moab is beschaemt, want hy is verslagen, huylet ende krijtet; verkondiget te Arnon, dat Moab verstoort is.
21 Ende het oordeel is gekomen over het vlacke lant: over Holon, ende over Iaza, ende over Mephaath,
22 Ende over Dibon, ende over Nebo, ende over Beth-Diblathaim,
23 Ende over Kiriathaim, ende over Beth-gamul, ende over Beth-Meon,
24 Ende over Kerioth, ende over Bozra: Ia over alle steden van Moabs lant, die verre ende die naeby zijn.
25 Moabs hoorn is afgesneden, ende sijn arm verbroken: spreeckt de HEERE.
26 Maket hem droncken, om dat hy sich groot gemaeckt heeft tegen den HEERE: so sal Moab [met de handen] klappen in sijn uytspousel, ende hy selfs sal oock ter belacchinge zijn.
27 Want en is u niet Israël [ter] belacchinge geweest? was hy onder de dieven gevonden, dat ghy u [soo] beweegdet, van der tijt af dat uwe woorden van hem waren?
28 Verlatet de steden, ende woonet in de steenrotze, ghy inwoonders van Moab: ende wordet gelijck eene duyve, die in de doorgangen van de mont eenes hols nestelt.
29 Wy hebben Moabs hoovaerdye gehoort, (hy is seer hoovaerdich;) sijne trotsheyt, ende sijne hoovaerdye, ende sijnen hoochmoet, ende sijns herten hoocheyt.
30 Ick kenne sijne verbolgentheyt, spreeckt de HEERE, maer niet alsoo: sijne grendelen en doen ’t soo niet.
31 Daerom sal ick over Moab huylen, ja om gantsch Moab sal ick krijten: over de lieden van Kir-Heres salmen suchten.
32 Boven ’t geween van Iaëzer sal ick u beweenen, ghy wijnstock van Sibma: uwe wijnrancken zijn over zee gegaen, sy hebben gereyckt tot aen Iaëzers zee: [maer] de verstoorder is gevallen op uwe somer-vruchten, ende op uwen wijn-oogst.
33 So dat de blijtschap ende verheuginge uyt het vruchtbaer velt, naemlick uyt Moabs lant, wechgenomen is: want ick hebbe den wijn doen ophouden uyt de cuypen; men sal geen [druyven] treden met vreuchden-geschrey: het vreuchden-geschrey en sal geen vreuchden-geschrey zijn.
34 Van wegen Hesbons gekrijt tot Eleale toe, tot Iahaz toe, hebben sy hare stemme verheven, van Zoar tot aen Horonaim, die driejarige veerse: want oock de wateren van Nimrim sullen tot verwoestingen worden.
35 Ende ick sal in Moab doen ophouden, spreeckt de HEERE, dien die [op] de hoochte offert, ende die sijnen Goden roockt.
36 Daerom sal mijn herte over Moab getier maken als de fluyten; oock sal mijn herte over de lieden van Kirheres getier maken als de fluyten: om dat het overschot, [dat] hy gemaeckt hadde, verloren is.
37 Want alle koppen zijn kael, ende alle baerden afgecortt: op alle handen zijn insnijdingen, ende op de lendenen is een sack.
38 Op alle daken Moabs, ende op hare straten is overal misbaer: want ick heb Moab verbroken als een vat daermen geenen lust aen en heeft, spreeckt de HEERE.
39 Hoe is hy verslagen? sy huylen: hoe heeft Moab den necke [met] schaemte gewendt? Alsoo sal Moab allen, die rontom hem zijn, tot belachinge ende tot eene ontsettinge worden.
40 Want soo seyt de HEERE; Siet, hy sal snel vliegen als een Arent: ende hy sal sijne vleugelen over Moab uytbreyden.
41 Elck een der steden is gewonnen, ende elck eene der vasticheden is ingenomen: ende het herte van Moabs Helden sal te dien dage wesen, als het herte eener vrouwe, die in noot is.
42 Want Moab sal verdelgt worden, dat hy geen volck en zy: om dat hy sich groot gemaeckt heeft tegen den HEERE.
43 De vreese, ende de kuyl, ende het strick: over u, ghy inwoonder van Moab, spreeckt de HEERE.
44 Die van de vreese ontvliedt, sal in den kuyl vallen, ende die uyt den kuyl opkomt, sal in’t strick gevangen worden: want ick sal over haer, over Moab, het jaer van haerlieder besoeckinge brengen, spreeckt de HEERE.
45 Die voor [’s vyants] macht vluchteden, bleven staen in de schaduwe van Hesbon: maer een vyer is uytgegaen van Hesbon, ende een vlamme van tusschen Sihon, ende heeft de hoecken Moabs, ende den schedel der kinderen des gedruys verteert.
46 Wee u, Moab: het volck van Camos is verloren: want uwe sonen zijn wechgenomen in gevanckenisse; oock zijn uwe dochters in gevanckenisse.
47 Maer in’t laetste der dagen, sal ick Moabs gevanckenisse wenden, spreeckt de HEERE. Tot hier toe is Moabs oordeel.

Einde Jeremia 48