Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 45 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jeremia 45

1 HEt woort, dat de Propheet Ieremia gesproken heeft tot Baruch, den sone van Nerija: als hy die woorden uyt den mont van Ieremia in een boeck schreef; in den vierden jare Iojakims, des soons Iosia, des Conincks van Iuda, seggende:
2 Alsoo seyt de HEERE, de Godt Israëls, van u, ô Baruch.
3 Ghy segt, Wee nu my; want de HEERE heeft droeffenisse tot mijne smerte gedaen: Ick ben moede van mijn suchten, ende en vinde geene ruste.
4 Soo sult ghy tot hem seggen: Soo seyt de HEERE; Siet, dat ick gebouwt hebbe, breeck ick af, ende dat ick geplant hebbe, ruck ick uyt; selfs dit gantsche lant.
5 Ende soudt ghy u groote dingen soecken? en soecktse niet: want siet ick brenge een quaet over allen vleesche, spreeckt de HEERE; maer ick sal u uwe ziele tot eenen buyt geven, in alle plaetsen, daer ghy sult henen trecken.

Einde Jeremia 45