Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 39 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jeremia 39

1 IN den negenden jare van Zedekia, Coninck van Iuda, inde tiende maent, quam Nebucadrezar, de Coninck van Babel, ende al sijn heyr, tegen Ierusalem, ende sy belegerdense.
2 In den elfsten jare van Zedekia, in de vierde maent, op den negenden der maent, wert de stadt doorgebroken.
3 Ende alle Vorsten des Conincks van Babel togen henen in, ende hielden by de middelste poorte: [naemlick] Nergal-Sarezer Samgar-Nebu, Sarsechim Rab-Saris; Nergal-Sarezer Rab-Mag, ende alle de overige Vorsten des Concincx van Babel.
4 Ende het geschiedde, als Zedekia, de Coninck van Iuda, ende alle de krijchslieden hen sagen, so vloden sy, ende togen by nacht uyt de stadt, [door] den wech van ’s Conincks hof, door de poorte tusschen de twee mueren: ende hy tooch uyt [door] den wech des vlacken velts.
5 Doch het heyr der Chaldeen jaechdese achterna; ende sy achterhaelden Zedekia in de vlacke velden van Iericho, ende vingen hem, ende brachten hem opwaerts tot Nebucadnezar den Coninck van Babel nae Ribla, in den lande van Hamath: die sprack oordeelen tegen hem uyt.
6 Ende de Coninck van Babel slachtede de sonen van Zedekia te Ribla voor sijne oogen: oock slachtede de Coninck van Babel alle Edelen van Iuda.
7 Ende hy verblindde de oogen van Zedekia, ende bondt hem met twee kopere ketenen, om hem nae Babel te voeren.
8 Ende de Chaldeen verbrandden het huys des Conincks ende de huysen des volcks met vyer: ende sy braken de mueren van Ierusalem af.
9 Het overige nu des volcks, die in de stadt waren overgebleven, ende de afvallige die tot hem gevallen waren, met het overige des volcks, die overgebleven waren, voerde Nebuzaradan, de Overste der Trauwanten, gevanckelick [nae] Babel.
10 Maer van den volcke, die arm waren, die niet met allen en hadden, liet Nebuzaradan, de Overste der Trauwanten, [eenige] overich in den lande Iuda: ende hy gaf hen te dien dage wijngaerden ende ackers in.
11 Maer van Ieremia hadde Nebucadrezar, de Coninck van Babel, bevel gegeven in de hant van Nebuzaradan, den Oversten der Trauwanten, seggende:
12 Neemt hem, ende stelt uwe oogen op hem, ende en doet hem niet quaets: maer gelijck als hy tot u spreken sal, also doet met hem.
13 So sondt Nebuzaradan, de Overste der Trauwanten, mitsgaders Nebuschasban Rab-saris, ende Nergal Sarezer Rab-Mag, ende alle de Overste des Conincks van Babel:
14 Sy sonden dan henen ende namen Ieremia uyt den voorhove der bewaringe, ende gaven hem over aen Gedalia, den sone Ahikams, des soons Saphans, dat hy hem henen uyt brachte nae huys: also bleef hy in ’t midden des volcks.
15 Het woort des HEEREN was oock tot Ieremia geschiet, als hy in den voorhove der bewaringe besloten was, seggende:
16 Gaet henen, ende spreeckt tot Ebedmelech den Moorman, seggende; Soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Siet ick sal mijne woorden brengen over dese stadt, ten quade ende niet ten goede: ende sy sullen te dien dage voor u aengesichte zijn.
17 Maer ick sal u te dien dage redden, spreeckt de HEERE: ende ghy en sult niet overgegeven worden in de hant der mannen, voor welcker aengesichte ghy vreest.
18 Want ick sal u sekerlick bevrijden, ende ghy en sult door ’t sweert niet vallen: maer ghy sult uwe ziele tot eenen buyt hebben; om dat ghy op my vertrouwt hebt, spreeckt de HEERE.

Einde Jeremia 39