Statenvertaling.nl

sample header image

Jeremia 33 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Jeremia 33

1 VOorts geschiedde des HEEREN woort ten tweeden mael tot Ieremia, als hy noch in den voorhof der bewaringe was opgesloten, seggende:
2 Soo seyt de HEERE, die ’t doet: de HEERE, die dat formeert, op dat hy ’t bevestige, HEERE is sijn naem:
3 Roept tot my, ende ick sal u antwoorden: ende ick sal u bekent maken groote ende vaste dingen, die ghy niet en weet.
4 Want soo seyt de HEERE, de Godt Israëls, van de huysen deser stadt, ende van de huysen der Coningen van Iuda; die door de wallen ende door het sweert zijn afgebroken:
5 Daer zijnder [wel] ingekomen om te strijden tegen de Chaldeen, maer ’t is om die selve te vullen met doode lichamen van menschen, die ick verslagen hebbe in mijnen toorn ende in mijne grimmicheyt: ende om dat ick mijn aengesicht van dese stadt verborgen hebbe, om alle haerlieder boosheyt:
6 Siet ick sal haer de gesontheyt ende de genesinge doen rijsen, ende sal haerlieden genesen: ende sal hen openbaren overvloet van vrede ende waerheyt.
7 Ende ick sal de gevanckenisse Iuda, ende de gevanckenisse Israëls wenden, ende salse bouwen, als in’t eerste.
8 Ende ick salse reynigen van alle hare ongerechticheyt, [met] dewelcke sy tegen my gesondicht hebben: ende ick sal vergeven alle hare ongerechticheden, [met] dewelcke sy tegen my gesondicht, ende [met] dewelcke sy tegen my overtreden hebben.
9 Ende het sal my zijn tot eenen vrolicken name, tot eenen roem, ende tot eenen cieraet, by allen heydenen der aerde, die al het goede sullen hooren, dat ick hen doe; ende sy sullen vreesen ende beroert zijn over al het goede, ende over alle den vrede, dien ick haer beschicke.
10 Alsoo seyt de HEERE; In dese plaetse, (daer ghy van segget; Sy is woest, datter geen mensch noch geen beest in en is:) in de steden van Iuda, ende op de straten van Ierusalem, die [soo] verwoestet zijn, datter geen mensche, noch geen inwoonder, noch geen beest in en is, sal wederom gehoort worden,
11 De stemme der vrolickheyt ende de stemme der blijtschap, de stemme des bruydegoms ende de stemme der bruyt, de stemme der gener die seggen, Lovet den HEERE der heyrscharen, want de HEERE is goet, want sijne goedertierentheyt is in eeuwicheyt; [de stemme] der gener die lof aenbrengen ten huyse des HEEREN: want ick sal de gevanckenisse des lants wenden, als in’t eerste, seyt de HEERE.
12 Soo seyt de HEERE der heyrscharen, In dese plaetse, die [soo] woest is, datter geen mensch, selfs tot het vee toe, in en is, mitsgaders in alle der selver steden, sullen wederom wooningen zijn van herderen, die de kudden doen legeren.
13 In de steden van’t geberchte, in de steden der leechte, ende in de steden van’t Suyden, ende inden lande Benjamins, ende in de plaetsen rontom Ierusalem, ende inde steden van Iuda, sullen de kudden wederom onder de handen des tellers doorgaen, seyt de HEERE.
14 Siet de dagen komen, spreeckt de HEERE; dat ick het goede Woort verwecken sal, dat ick tot het huys Israëls, ende over het huys Iuda gesproken hebbe.
15 In die dagen, ende te dier tijt sal ick den David eene SPRUYTE der gerechticheyt doen uytspruyten: ende hy sal recht ende gerechticheyt doen op aerden.
16 In die dagen sal Iuda verlost worden, ende Ierusalem seker woonen: ende dese is die haer roepen sal, de HEERE ONSE GERECHTICHEYT.
17 Want soo seyt de HEERE: David en sal niet worden afgesneden een man die op den throon des huyses Israëls sitte.
18 Oock en sal den Levitischen Priesteren, van voor mijn aengesichte niet worden afgesneden een man die brantoffer offere, ende spijsoffer aensteke, ende slachtoffer bereyde alle de dagen.
19 Ende des HEEREN woort geschiedde tot Ieremia, seggende:
20 Alsoo seyt de HEERE; Indien ghylieden mijn verbont van den dach, ende mijn verbont van de nacht, kont vernietigen: so dat dach ende nacht niet en zijn op haren tijt:
21 So sal oock vernieticht konnen worden mijn verbont met mijnen knecht David, dat hy geenen sone en hebbe, die op sijnen throon regere: ende met de Leviten de Priesteren, mijne dienaren.
22 Gelijck het heyr des Hemels niet getelt, ende het zant der zee niet gemeten kan worden: alsoo sal ick vermenichvuldigen het zaet mijns knechts Davids, ende de Leviten, die my dienen.
23 Voorts geschiedde des HEEREN woort tot Ieremia, seggende:
24 En hebt ghy niet gesien, wat dit volck spreeckt? seggende; De twee geslachten, die de HEERE verkoren hadde, die heeft hy nu verworpen: ja sy versmaden mijn volck, so dat het geen volck meer en is voor haerlieder aengesichte.
25 Soo seyt de HEERE; Indien mijn verbont niet en is van dach ende nacht: [Indien] ick de ordeningen des Hemels ende der aerde niet gestelt en hebbe:
26 So sal ick oock het zaet Iacobs ende mijns knechts Davids verwerpen, dat ick van sijnen zade niet en neme die daer heerschen over het zaet Abrahams, Isaacs ende Iacobs: want ick sal haer gevanckenisse wenden, ende my harer ontfermen.

Einde Jeremia 33