Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 VOorts geschiede ’t in’t selve jaer, in’t begin des Coninckrijcx van Zedekia Coninck van Iuda, in’t vierde jaer, in de vijfde maent, [dat] Hananja, sone van Azur, de Prophete, die van Gibeon was, tot my sprack, in den huyse des HEEREN, voor de oogen der Priesteren ende des gantschen volcks, seggende: |
2 Soo spreeckt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls, seggende: Ick hebbe het jock des Conincks van Babel verbroken. |
3 In noch twee volle jaren, sal ick tot dese plaetse wederbrengen alle de vaten van het huys des HEEREN; die Nebucadnezar, de Coninck van Babel, uyt dese plaetse heeft wechgenomen, ende de selve [nae] Babel gebracht. |
4 Oock sal ick Iechonia, den sone van Iojakim, Coninck van Iuda, ende alle die gevanckelick wechgevoert zijn van Iuda, die te Babel gekomen zijn, tot dese plaetse wederbrengen, spreeckt de HEERE: want ick sal het jock des Conincks van Babel verbreken. |
5 Doe sprack de Propheet Ieremia tot den Propheet Hananja: voor de oogen der Priesteren, ende voor de oogen des gantschen volcx, die in het huys des HEEREN stonden. |
6 Ende de Propheet Ieremia seyde; Amen, de HEERE doe alsoo: de HEERE bevestige uwe woorden, die ghy gepropheteert hebt, dat hy de vaten van des HEEREN huys, ende alle die gevanckelick zijn wechgevoert, van Babel wederbrenge tot dese plaetse. |
7 Maer hoort nu dit woort, dat ick spreke voor uwe ooren; ende voor de ooren des gantschen volcx. |
8 De Propheten, die voor my ende voor u van outs geweest zijn; die hebben tegen vele landen ende tegen groote Coninckrijcken gepropheteert, van krijch, ende van quaet, ende van pestilentie. |
9 De Propheet, die gepropheteert sal hebben van vrede; als het woort van dien Prophete komt, [dan] sal die Propheet bekent worden, dat hem de HEERE in der waerheyt gesonden heeft. |
10 Doe nam de Propheet Hananja het Iock van den halse des Propheten Ieremia: ende hy verbrack het. |
11 Ende Hananja sprack voor de oogen des gantschen volcks, seggende; Soo seyt de Heere; Alsoo sal ick verbreken het jock Nebucadnezars des Conincx van Babel, in noch twee volle jaren, van den halse aller der volcken; Ende de Propheet Ieremia ginck sijns weechs. |
12 Doch des HEEREN woort geschiedde tot Ieremia, (na dat de Propheet Hananja het jock van den halse des Propheten Ieremia verbroken hadde) seggende: |
13 Gaet henen ende spreeckt tot Hananja, seggende; Soo seyt de HEERE; Houtene jocken hebt ghy verbroken: nu sult ghy in plaetse van dien ysere jocken maken. |
14 Want soo seyt de HEERE der heyrscharen, de Godt Israëls; Ick heb een yseren jock gedaen aen den hals van alle dese volcken, om Nebucadnezar den Coninck van Babel te dienen, ende sy sullen hem dienen: ja ick heb hem oock het gedierte des velts gegeven. |
15 Ende de Propheet Ieremia seyde tot den Propheet Hananja; Hoort nu Hananja: de HEERE en heeft u niet gesonden, maer ghy hebt gemaeckt dat dit volck op leugen vertrouwt. |
16 Daerom, soo seyt de HEERE; Siet ick sal u wechwerpen, van den aerd-bodem: dit jaer sult ghy sterven, om dat ghy eenen afval gesproken hebt tegen den HEERE. |
17 Also sterf de Propheet Hananja in dat selve jaer: in de sevende maent. |