Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 ALs Pashur, de sone van Immer, de Priester, (dese nu was bestelde voorganger in den huyse des HEEREN) Ieremiam hoorde die selve woorden propheterende, |
2 Soo sloech Pashur den Propheet Ieremia: ende hy stelde hem in de gevanckenisse, dewelcke is in de bovenste poorte Benjamins, die aen den huyse des HEEREN is. |
3 Maer het geschiedde des anderen daegs, dat Pashur Ieremia uyt de gevanckenisse voortbrachte: Doe seyde Ieremia tot hem; De HEERE noemt uwen naem niet Pashur, maer Magor-missabib. |
4 Want soo seyt de HEERE, Siet ick stelle u tot eenen schrick voor u selven, ende voor alle uwe liefhebbers; die sullen vallen door ’t sweert harer vyanden, dat het uwe oogen aensien: ende ick sal gantsch Iuda geven in de hant des Conincks van Babel, diese nae Babel gevanckelick sal wechvoeren, ende slaense met den sweerde. |
5 Oock sal ick geven al ’t vermogen deser stadt, ende allen haren arbeyt, ende alle hare kostelickheyt, ende alle schatten der Coningen van Iuda, ick salse geven in de hant harer vyanden, die sullense rooven, sullense nemen, ende sullense brengen nae Babel. |
6 Ende ghy Pashur, ende alle inwoonders van u huys, ghylieden sult gaen in de gevanckenisse: ende ghy sult te Babel komen, ende aldaer sterven, ende aldaer begraven worden, ghy ende alle uwe vrienden, den welcken ghy valschlick gepropheteert hebt. |
7 HEERE, ghy hebt my overredet, ende ick ben overredet geworden, ghy zijt my te sterck geweest, ende hebt overmocht: Ick ben den gantschen dach tot een belacchen, een yeder van hen bespott my. |
8 Want sint dat ick sprecke, roep ick uyt, ick roepe gewelt ende verstooringe: om dat my des HEEREN woort den gantschen dach tot smaet ende tot schimp is. |
9 Dies seyde ick, Ick en sal sijner niet gedencken, ende niet meer in sijnen name spreken; maer het wert in mijn herte als een brandende vyer, besloten in mijne beenderen: ende ick bemoeyde my om te verdragen, maer en konde niet. |
10 Want ick hebbe gehoort de nasprake van velen, [van] Magor-missabib, [seggende;] Geeft [ons] te kennen, ende wy sullen ’t te kennen geven; alle mijne vrede-genooten nemen acht op mijne hinckinge: [sy seggen] Misschien sal hy overredet worden, dan sullen wy hem overmogen, ende onse wrake van hem nemen. |
11 Maer de HEERE is met my als een verschricklick helt, daerom sullen mijne vervolgers struyckelen, ende niets vermogen: sy zijn seer beschaemt geworden, om dat sy niet verstandichlick gehandelt en hebben: ’t sal eene eeuwige schande zijn, sy en sal niet vergeten worden. |
12 Ghy dan, ô HEERE der heyrscharen, die den rechtveerdigen proeft, die de nieren ende het herte siet; Laet my uwe wrake van hen sien, want ick hebbe u mijne twistsake ontdeckt. |
13 Singet den HEERE, prijset den HEERE: want hy heeft de ziele des nootdurftigen uyt de hant der boosdoenders verlost. |
14 Vervloeckt zy de dach, in welcken ick geboren ben: de dach, in welcken mijne moeder my gebaert heeft, en zy niet gesegent. |
15 Vervloeckt zy de man, die mijnen vader gebootschapt heeft, seggende; U is een jonge soon geboren, verblijdende hem grootlicx. |
16 Ia de selve man zy, als de steden, die de HEERE heeft omgekeert, ende ’t en heeft hem niet gerouwt: ende hy hoore in den morgen-stont een geroep, ende op den middachs-tijt een geschrey. |
17 Dat hy my niet gedoodt en heeft van de baermoeder aen! ofte mijne moeder mijn graf geweest en is, ofte hare baermoeder [als eener] die eeuwichlick swanger is! |
18 Waerom ben ick doch uyt de baermoeder voortgekomen, om moeyte ende droeffenisse te sien? ende dat mijne dagen in beschaemtheyt vergaen? |