Statenvertaling.nl

sample header image

Inleiding Jeremia – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

De Propheet IEREMIA

Inhoudt deses Boecks.

DE Propheet Ieremia, heeft door Godts bevel ende ingeven des H. Geests, in dit Boeck beschreven, niet alleen sijne predicatien ende prophetyen, die hy, gedurende den tijt van meer dan 40 jaren, met eenen heyligen yver, bysondere vrymoedicheyt, ende een exemplare bestandicheyt, onder de Koningen Iosia, Ioahas, Iojakim, Iojachin (anders oock genaemt Iechonia ende Chonia) ende Zedekia, by den verdorvenen Ioodschen volcke gedaen heeft: maer oock verscheidene geschiedenissen, die sich ondertusschen hebben toegedragen, dienende tot onderwijs van Godts Kercke, ende bevestinge sijner Prophetyen. In sijne predicatien bestraft ende scheldt hy de Ioden doorgaens seer scherp ende heftichlick van wegen de menichvuldige grove sonden, ende grouwelen, strijdich tegen de eerste ende tweede tafel van Godts wet, die dagelicx by grooten ende kleynen, in den kerckelicken, politijcken, ende burgerlicken stant d’overhant namen, ende op’t hoochste klommen: met seer eernstige ende beweeglicke vermaningen tot ware bekeeringe. Doch also der geene apparentie van bekeeringe voor handen en was, maer ter contrarie alles van quaet tot erger verliep, dreygt ende voorseyt hy haer allerley sware plagen Godes, insonderheyt de verstooringe der Stadt Ierusalem, des Tempels, ende des gantschen lants, door den Koninck van Babel, mitsgaders seer uytdruckelick, de wech-voeringe des volcx in de tseventich-jarige Babylonische gevanckenisse, met allerleye aenklevende elenden, die hy haer, soo tot overtuyginge der onboetveerdigen ende hartneckigen, als tot onderwijs ende waerschouwinge der vroomen, niet alleen met woorden van sonderlingen nadruck, maer oock met verscheyden Godtlicke teeckenen, als in eenen spiegel, levendich voor oogen stelt ende afmaelt, ende met sijne hertgrondelicke deernisse, medelyden, voor-bidden by Godt, ja bitter weenen ende weeklagen (als alles voor oogen siende) betuygt ende verzegelt, gelijck hyse naderhant met groot hertzeer heeft moeten beleven, ende met sijne oogen aenschouwen. Aen d’ander zijde troost ende sterckt hy d’overige bedroefde boetveerdige ende geloovige zielen met seer klare ende schoone prophetyen; eensdeels, van de verlossinge uyt de Babylonische gevanckenisse, wederkomste in haer lant, ende andere toekomstige weldaden Godts, die hy haer van gelijcken met wonderlicke Godtlicke gesichten ende teeckenen afbeeldt; Item, van sware oordeelen Godes over vele nae-by ende verre gelegene heydensche vyantlicke volckeren, die Godts volck geplaegt hadden, bysonderlick over dat trotze ende tyrannige Babel, een voorbeelt des Antichristischen Babels in den Nieuwen Testamente: Anderdeels, ende bysonderlick, met prophetyen van de geestelicke verlossinge door den Messiam, onsen Heere Iesum Christum, van wiens Persoon, Salichmakende ampt, Genaden-verbont, Predicatie des Euangeliums, algemeyne Kercke uyt Ioden ende Heydenen, ende der selver (soo strijdende als triumpherende) overvloedige segeningen ende gelucksalicheyt, by wijtloopich, seer heerlick, ende lieflick propheteert.
Aengaende de geschiedenissen die de Propheet daer nevens in dit boeck verhaelt, die raken eensdeels sijn eygen persoon: als te weten, wat hy om sijne straf-predicatien ende prophetyen vande Koningen, Vorsten, Priesteren, valsche Propheten, ende ’t gemeyne volck, insonderheyt sijne boose lants-lieden van Anathoth, hebbe moeten lijden: hoe hem Godt in sijne swackheyt genadichlick gesterckt, in perijckelen ende wreede tractamenten wonderbaerlick bewaert, ende eyndelick uyt de gevanckenisse door ’t middel der Babyloniers verlost hebbe; ende hoe hy daer na, geraeckt zijnde onder de gevangens om nae Babel gevoert te worden, vanden Oversten der Babyloniers daer uytgehaelt, vriendelick ende liberalick getracteert, ende in vrydom gestelt zy, ende sich tot den Vorst Gedalia, dien de Coninck van Babel tot Gouverneur ende opsiender over de overgelatene Ioden in Iuda gestelt hadde, begeven hebbe, ende na dat die verraderlick vermoort was, van dese rebelle overgeblevene Ioden met Baruch mede wech-gevoert zy nae Egypten, ende aldaer onder haer met groot verdriet ten eynde toe verkeert, ende haer het uyterste verderf, van wegen hare vertwijfelde boosheyt, gepropheteert hebbe. Alwaer eenige oude schryvers houden, datse hem oock ten laetsten, tot loon sijner getrouwicheyt, ter doot souden hebben gesteenigt. Anderdeels, beschrijft hy de datelicke vervullinge sijner prophetyen, als naemlick, de belegeringe van Ierusalem, door de Babyloniers, den erbarmelicken toestant, die gedurende de selve, door Godts rechtveerdich oordeel, daer binnen geweest is, de inneminge der selver, ende verwoestinge van stadt, Tempel, ende lant, gevanckelicke wechvoeringe des volcks by partyen, den eenen tijt voor, den anderen tijt na, ende wat sich met de overgelatene Ioden in Iuda ende Egypten hebbe toegedragen.
De Propheet Ieremia heeft begonnen te propheteren in’t dertiende jaer des Conincks Iosia, (cap. 1. 2.) die een kintskint was van Manasse, onder welcken sommige schrijven dat de Propheet Iesaia soude doorsaecht zijn, hebbende alsoo alleen Amon tusschen beyden twee jaren geregeert: sulcx dat Ieremia den Propheet Iesaiam al haest gevolcht is. Hoe lange Ieremia na de verstooringe van Ierusalem, onder de overgelatene Ioden in Iuda, ende daer na in Egypten, gepropheteert hebbe, is onseker. ’T is aenmerckelick, dat Ieremia onder Zedekia te Ierusalem by de Ioden die in Iuda noch waren, ende Ezechiel in Babel, by de Ioden die met Iojachin gevancklick waren wech-gevoert, beyde even het selve, van Ierusalems ende des lants verwoestinge, op eenen tijt hebben gepropheteert, gelijck sy oock beyde de vervullinge harer prophetien hebben beleeft. Siet Ezech. capp. 4. 5. 9. 10. 24. ende 33. 21. etc.

Einde inleiding Jeremia