Statenvertaling.nl

sample header image

Prediker 4 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Prediker 4

1 DAer na wendde ick my, ende sach aen alle de onderdruckingen die onder de Sonne geschieden: ende siet, daer waren de tranen der verdruckten, ende der gener die geenen trooster en hadden: ende aen de zijde harer verdruckers was macht, sy daerentegen en hadden geenen vertrooster.
2 Dies prees ick de doode, die alreede gestorven waren, boven de levendige, die tot noch toe levendich zijn.
3 Ia hy is beter dan die beyde, die noch niet geweest en is, die niet gesien en heeft het boose werck dat onder de Sonne geschiet.
4 Voorder sach ick al den arbeyt, ende alle geschicklickheyt des wercks, dat het den mensche nijdt van sijnen naeste [aenbrengt]: Dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geests.
5 De sot vouwt sijnen handen te samen, ende eet sijn eygen vleesch:
6 Een hant vol [met] ruste, is beter dan beyde de vuysten vol [met] arbeyt, ende quellinge des geestes.
7 Ick wendde my wederom, ende ick sach een ydelheyt onder de Sonne:
8 Daer is eener, ende geen tweede, hy en heeft oock geen kint, noch broeder: nochtans en is alles sijnes arbeyts geen eynde, oock en wort sijn ooge niet versadicht van den rijckdom, ende [en seyt niet] Voor wien arbeyde ick doch! ende doe mijne ziele gebreck hebben van ’t goede! Dit is oock ydelheyt, ende ’t is een moeyelicke besicheyt.
9 Twee zijn beter dan een: want sy hebben eene goede belooninge van haren arbeyt:
10 Want indien sy vallen, d’een recht sijnen medegeselle op: maer wee den eenen die gevallen is: want daer en is geen tweede om hem op te helpen.
11 Oock, indien twee t’samen liggen, so hebben sy warmte: maer hoe soude een [alleen] warm worden?
12 Ende indien yemant den eenen mochte overweldigen, so sullen de twee tegen hem bestaen: ende een drie-voudich snoer en wort niet haest gebroken.
13 Beter is een arm ende wijs jongelinck, dan een out ende sot Coninck, die niet en weet van meer vermaent te worden.
14 Want een komt uyt het gevangen-huys, om Coninck te zijn, daer oock een die in sijn Coninckrijcke geboren is, verarmt.
15 Ick sach alle de levendige wandelende onder de Sonne, met den jongelinck, den tweeden, die in deses plaetse staen sal.
16 Daer en is geen eynde van al het volck, van alle die voor hen geweest zijn: de nacomelingen en sullen sich oock over hem niet verblijden: gewisselick dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geestes.
17 Bewaert uwen voet als ghy ten Huyse Godes ingaet, ende zijt liever nae by om te hooren, dan om der sotten slacht-offer te geven: want sy en weten niet dat sy quaet doen.

Einde Prediker 4