Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DAer na wendde ick my, ende sach aen alle de onderdruckingen die onder de Sonne geschieden: ende siet, daer waren de tranen der verdruckten, ende der gener die geenen trooster en hadden: ende aen de zijde harer verdruckers was macht, sy daerentegen en hadden geenen vertrooster. |
2 Dies prees ick de doode, die alreede gestorven waren, boven de levendige, die tot noch toe levendich zijn. |
3 Ia hy is beter dan die beyde, die noch niet geweest en is, die niet gesien en heeft het boose werck dat onder de Sonne geschiet. |
4 Voorder sach ick al den arbeyt, ende alle geschicklickheyt des wercks, dat het den mensche nijdt van sijnen naeste [aenbrengt]: Dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geests. |
5 De sot vouwt sijnen handen te samen, ende eet sijn eygen vleesch: |
6 Een hant vol [met] ruste, is beter dan beyde de vuysten vol [met] arbeyt, ende quellinge des geestes. |
7 Ick wendde my wederom, ende ick sach een ydelheyt onder de Sonne: |
8 Daer is eener, ende geen tweede, hy en heeft oock geen kint, noch broeder: nochtans en is alles sijnes arbeyts geen eynde, oock en wort sijn ooge niet versadicht van den rijckdom, ende [en seyt niet] Voor wien arbeyde ick doch! ende doe mijne ziele gebreck hebben van ’t goede! Dit is oock ydelheyt, ende ’t is een moeyelicke besicheyt. |
9 Twee zijn beter dan een: want sy hebben eene goede belooninge van haren arbeyt: |
10 Want indien sy vallen, d’een recht sijnen medegeselle op: maer wee den eenen die gevallen is: want daer en is geen tweede om hem op te helpen. |
11 Oock, indien twee t’samen liggen, so hebben sy warmte: maer hoe soude een [alleen] warm worden? |
12 Ende indien yemant den eenen mochte overweldigen, so sullen de twee tegen hem bestaen: ende een drie-voudich snoer en wort niet haest gebroken. |
13 Beter is een arm ende wijs jongelinck, dan een out ende sot Coninck, die niet en weet van meer vermaent te worden. |
14 Want een komt uyt het gevangen-huys, om Coninck te zijn, daer oock een die in sijn Coninckrijcke geboren is, verarmt. |
15 Ick sach alle de levendige wandelende onder de Sonne, met den jongelinck, den tweeden, die in deses plaetse staen sal. |
16 Daer en is geen eynde van al het volck, van alle die voor hen geweest zijn: de nacomelingen en sullen sich oock over hem niet verblijden: gewisselick dat is oock ydelheyt, ende quellinge des geestes. |
17 Bewaert uwen voet als ghy ten Huyse Godes ingaet, ende zijt liever nae by om te hooren, dan om der sotten slacht-offer te geven: want sy en weten niet dat sy quaet doen. |