Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 6 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Exodus 6

1 VOorder sprack Godt tot Mose, ende seyde tot hem, Ick ben de HEERE.
2 Ende ick ben Abraham, Isaac, ende Iacob verschenen, als Godt de Almachtige: doch met mijnen name HEERE, en ben ick haer niet bekent geweest.
3 Ende oock hebbe ick mijn verbont met haer opgericht, dat ick haer geven soude het lant Canaan, het lant harer vreemdelinckschappen, daer sy vreemdelingen inne geweest zijn.
4 Ende oock hebbe ick gehoort het gekerm der kinderen Israëls, die de Egyptenaers in dienstbaerheyt houden, ende hebbe aen mijn verbont gedacht.
5 Derhalven segt tot de kinderen Israëls, Ick ben de HEERE, ende ick sal u-lieden uytleyden van onder de lasten der Egyptenaren, ende ick sal u redden uyt hare dienstbaerheyt, ende sal u verlossen, door eenen uytgestreckten arm, ende door groote gerichten:
6 Ende sal u lieden tot mijn volck aennemen, ende ick sal u tot eenen Godt zijn: ende ghy-lieden sult bekennen, dat ick de HEERE uwe Godt ben, die u uytleyde van onder de lasten der Egyptenaren.
7 Ende ick sal u lieden brengen in dat lant, daer over ick mijne hant op geheven hebbe, dat ick het Abraham, Isaac, ende Iacob geven soude: ende ick sal het u-lieden geven tot een erf-deel, Ick de HEERE.
8 Ende Mose sprack alsoo tot de kinderen Israëls: doch sy en hoorden nae Mose niet, van wegen de benautheyt des geests, ende van wegen de harde dienstbaerheyt.
9 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende:
10 Gaet henen, spreeckt tot Pharao den Koninck van Egypten, dat hy de kinderen Israëls uyt sijnen lande trecken late.
11 Doch Mose sprack voor den HEERE, seggende: Siet de kinderen Israëls en hebben nae my niet gehoort, hoe soude my dan Pharao hooren? daer toe ben ick onbesneden van lippen.
12 Even-wel sprack de HEERE tot Mose ende tot Aaron, ende gaf haer bevel aen de kinderen Israëls, ende aen Pharao den Koninck van Egypten: om de kinderen Israëls uyt Egypten-lant te leyden.
13 Dit zijn de hoofden van [yeder] huys, harer vaderen: De sonen Rubens des eerst-geborenen Israëls, zijn Hanoch ende Pallu, Hezron ende Charmi, dat zijn de huysgesinnen van Ruben.
14 Ende de sonen van Simeon: Iemuël, ende Iamin, ende Ohad, ende Iachin, ende Zohar, ende Saul, de sone eener Canaanitische: Dat zijn Simeons huys-gesinnen.
15 Dit nu zijn de namen der sonen Levi, nae hare geboorten, Gerson ende Kehath, ende Merari: Ende de jaren des levens Levi, waren hondert ende seven en dertich jaer.
16 De sonen Gersons, Libni ende Simei, nae hare huysgesinnen.
17 Ende de sonen Kehats, Amram ende Izhar, ende Hebron, ende Uzziel: ende de jaren des levens Kehats waren hondert drie en dertich jaer.
18 Ende de sonen van Merari: Mahali ende Musi: Dat zijn de huysgesinnen van Levi nae hare geboorten.
19 Ende Amram nam Iochebed sijne moeye sich tot een huysvrouwe, ende sy baerde hem Aaron ende Mose: ende de jaren des levens Amrams waren hondert seven en dertich jaer.
20 Ende de sonen Izhars: Korah, ende Nepheg, ende Zichri.
21 Ende de sonen Uzziels: Misaël ende Elzaphan, ende Sithri.
22 Ende Aaron nam sich tot eene vrouwe Eliseba Amminadabs dochter, Nahessons suster, ende sy baerde hem Nadab ende Abihu, Eleazar, ende Ithamar.
23 Ende de sonen Korah waren Assir, ende Elkana, ende Abiasaph: Dat zijn de huysgesinnen der Korhiten.
24 Ende Eleazar Aarons sone nam voor hem een van de dochteren Puthiël sich tot een vrouwe, ende sy baerde hem Pinehas: Dat zijn de hoofden der vaderen der Leviten nae hare huysgesinnen.
25 Dit is Aaron ende Mose, tot de welcke de HEERE seyde, Leydet de kinderen Israëls uyt Egyptenlant, nae hare heyren.
26 Dese zijn ’t, die tot Pharao den Coninck van Egypten spraken, op dat sy de kinderen Israëls uyt Egypten leydden: dit is Mose ende Aaron.
27 Ende het geschiedde in dien dage als de HEERE tot Mose sprack in Egypten-lande:
28 So sprack de HEERE tot Mose, seggende, Ick ben de HEERE: Spreeckt tot Pharao den Coninck van Egypten, alles wat ick tot u spreke.
29 Doe seyde Mose voor het aengesichte des HEEREN: Siet, ick ben onbesneden van lippen, hoe sal dan Pharao nae my hooren?

Einde Exodus 6