Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 VOorder sprack Godt tot Mose, ende seyde tot hem, Ick ben de HEERE. |
2 Ende ick ben Abraham, Isaac, ende Iacob verschenen, als Godt de Almachtige: doch met mijnen name HEERE, en ben ick haer niet bekent geweest. |
3 Ende oock hebbe ick mijn verbont met haer opgericht, dat ick haer geven soude het lant Canaan, het lant harer vreemdelinckschappen, daer sy vreemdelingen inne geweest zijn. |
4 Ende oock hebbe ick gehoort het gekerm der kinderen Israëls, die de Egyptenaers in dienstbaerheyt houden, ende hebbe aen mijn verbont gedacht. |
5 Derhalven segt tot de kinderen Israëls, Ick ben de HEERE, ende ick sal u-lieden uytleyden van onder de lasten der Egyptenaren, ende ick sal u redden uyt hare dienstbaerheyt, ende sal u verlossen, door eenen uytgestreckten arm, ende door groote gerichten: |
6 Ende sal u lieden tot mijn volck aennemen, ende ick sal u tot eenen Godt zijn: ende ghy-lieden sult bekennen, dat ick de HEERE uwe Godt ben, die u uytleyde van onder de lasten der Egyptenaren. |
7 Ende ick sal u lieden brengen in dat lant, daer over ick mijne hant op geheven hebbe, dat ick het Abraham, Isaac, ende Iacob geven soude: ende ick sal het u-lieden geven tot een erf-deel, Ick de HEERE. |
8 Ende Mose sprack alsoo tot de kinderen Israëls: doch sy en hoorden nae Mose niet, van wegen de benautheyt des geests, ende van wegen de harde dienstbaerheyt. |
9 Voorder sprack de HEERE tot Mose, seggende: |
10 Gaet henen, spreeckt tot Pharao den Koninck van Egypten, dat hy de kinderen Israëls uyt sijnen lande trecken late. |
11 Doch Mose sprack voor den HEERE, seggende: Siet de kinderen Israëls en hebben nae my niet gehoort, hoe soude my dan Pharao hooren? daer toe ben ick onbesneden van lippen. |
12 Even-wel sprack de HEERE tot Mose ende tot Aaron, ende gaf haer bevel aen de kinderen Israëls, ende aen Pharao den Koninck van Egypten: om de kinderen Israëls uyt Egypten-lant te leyden. |
13 Dit zijn de hoofden van [yeder] huys, harer vaderen: De sonen Rubens des eerst-geborenen Israëls, zijn Hanoch ende Pallu, Hezron ende Charmi, dat zijn de huysgesinnen van Ruben. |
14 Ende de sonen van Simeon: Iemuël, ende Iamin, ende Ohad, ende Iachin, ende Zohar, ende Saul, de sone eener Canaanitische: Dat zijn Simeons huys-gesinnen. |
15 Dit nu zijn de namen der sonen Levi, nae hare geboorten, Gerson ende Kehath, ende Merari: Ende de jaren des levens Levi, waren hondert ende seven en dertich jaer. |
16 De sonen Gersons, Libni ende Simei, nae hare huysgesinnen. |
17 Ende de sonen Kehats, Amram ende Izhar, ende Hebron, ende Uzziel: ende de jaren des levens Kehats waren hondert drie en dertich jaer. |
18 Ende de sonen van Merari: Mahali ende Musi: Dat zijn de huysgesinnen van Levi nae hare geboorten. |
19 Ende Amram nam Iochebed sijne moeye sich tot een huysvrouwe, ende sy baerde hem Aaron ende Mose: ende de jaren des levens Amrams waren hondert seven en dertich jaer. |
20 Ende de sonen Izhars: Korah, ende Nepheg, ende Zichri. |
21 Ende de sonen Uzziels: Misaël ende Elzaphan, ende Sithri. |
22 Ende Aaron nam sich tot eene vrouwe Eliseba Amminadabs dochter, Nahessons suster, ende sy baerde hem Nadab ende Abihu, Eleazar, ende Ithamar. |
23 Ende de sonen Korah waren Assir, ende Elkana, ende Abiasaph: Dat zijn de huysgesinnen der Korhiten. |
24 Ende Eleazar Aarons sone nam voor hem een van de dochteren Puthiël sich tot een vrouwe, ende sy baerde hem Pinehas: Dat zijn de hoofden der vaderen der Leviten nae hare huysgesinnen. |
25 Dit is Aaron ende Mose, tot de welcke de HEERE seyde, Leydet de kinderen Israëls uyt Egyptenlant, nae hare heyren. |
26 Dese zijn ’t, die tot Pharao den Coninck van Egypten spraken, op dat sy de kinderen Israëls uyt Egypten leydden: dit is Mose ende Aaron. |
27 Ende het geschiedde in dien dage als de HEERE tot Mose sprack in Egypten-lande: |
28 So sprack de HEERE tot Mose, seggende, Ick ben de HEERE: Spreeckt tot Pharao den Coninck van Egypten, alles wat ick tot u spreke. |
29 Doe seyde Mose voor het aengesichte des HEEREN: Siet, ick ben onbesneden van lippen, hoe sal dan Pharao nae my hooren? |