Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 DOe dede Mose de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls versamelen, ende seyde tot hen: Dit zijn de woorden die de HEERE geboden heeft, datmense doe. |
2 Ses dagen sal men ’t werck doen, maer op den sevenden dach sal u lieden heylicheyt zijn, een Sabbath der ruste den HEERE: al die daer in werck doet, sal gedoodt worden. |
3 Ghy en sult geen vyer aensteken in eenige uwer wooningen op den Sabbath-dach. |
4 Voorder sprack Mose tot de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls, seggende: Dit is het woort dat de HEERE geboden heeft, seggende: |
5 Neemt van ’t gene dat ghy-lieden hebt, een hef-offer den HEERE, een yeder wiens herte vrywillich is sal het brengen, ten hef-offer des HEEREN: gout ende silver, ende koper. |
6 Als oock hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten [hayr]. |
7 Ende root-geverwde rams-vellen, ende dasse-vellen, ende Sittim-hout. |
8 Ende olye tot den luchter: ende speceryen ter salf-olye, ende tot rookinge welrieckende speceryen. |
9 Ende Sardonix-steenen, ende vervullende steenen, tot den Ephod, ende tot den borst-lap. |
10 Ende alle die wijs van herten zijn onder u lieden, sullen comen, ende maken alles wat de HEERE geboden heeft. |
11 Den Tabernakel, sijn tente, ende sijn decksel: sijne haecxkens, ende sijne berderen, sijne rychelen, sijne pilaren, ende sijne voeten. |
12 De Arke ende hare hant-boomen, het versoen-decksel, ende den voorhanck des decksels. |
13 De tafel, ende hare hant-boomen, ende al hare gereetschap: ende de toonbrooden. |
14 Ende den candelaer tot het licht, ende sijne gereetschap, ende sijne lampen: ende de olye tot het licht. |
15 Ende den reuck-altaer, ende sijne hant-boomen, ende de salf-olye, ende het reuck-werck van welrieckende speceryen: ende het decksel der deure aen de deure des Tabernakels. |
16 Den altaer des brant-offers, ende den koperen rooster, dien hy hebben sal, sijne hant-boomen, ende alle sijne gereetschappen: het wasch-vat, ende sijnen voet. |
17 De behangselen des voor-hofs, sijne pilaren, ende sijne voeten, ende het decksel van de poorte des voor-hofs. |
18 De nagelen des Tabernakels, ende de pinnen des voorhofs, met hare zeelen. |
19 De ampts-cleederen om in het heylige te dienen: de heylige kleederen des Priesters Aarons, ende sijner sonen kleederen, om het Priester-ampt te bedienen. |
20 Doe ginck de gantsche vergaderinge der kinderen Israëls uyt van voor het aengesichte Mose. |
21 Ende sy quamen, alle man wiens herte hem beweegde: ende een yeder wiens geest hem vrywillich maeckte, die brachten des HEEREN hef-offer tot het werck van de Tente der t’ samen-komste, ende tot al haren dienst, ende tot de heylige kleederen. |
22 So quamen dan de mannen met de wijven, alle vrywillige van herten: sy brachten haken, ende oorcierselen, ende ringen, ende spanselen, alle goudene vaten, ende alle man die een gouden beweech-offer den HEERE offerde. |
23 Ende alle man by wien gevonden wiert hemels-blaeuw ende purper, ende scharlaken, ende fijn linnen, ende geyten [hayr], ende root geverwde rams-vellen, ende dasse-vellen, die brachtense. |
24 Alle die een hef-offer van silver ofte koper offerde, die brachten ’t ten hefoffer des HEEREN: ende alle by welcke ERRENSitttim-hout gevonden wert, brachten ’t tot allen werck des diensts. |
25 Ende alle vrouwen die wijs van herten waren, sponnen met hare handen: ende sy brachten ’t gesponnene, de hemels-blaeuwe [syde], ende ’t purper, ’t scharlaken ende ’t fijn linnen. |
26 Ende alle wijven, welcker herte haer beweechde in wijsheyt, die sponnen het geyten [hayr]. |
27 De Overste nu brachten Sardonix-steenen, ende vul-steenen, tot den Ephod, ende tot den borst-lap. |
28 Ende specerye, ende olye tot den luchter, ende tot de salf-olye, ende tot roockinge welrieckende speceryen. |
29 Alle man ende vrouwe, welcker herte haer vrywillich beweegde te brengen tot al het werck ’t welck de HEERE geboden hadde te maken door de hant Mose: dat brachten de kinderen Israëls [tot] een vrywillich offer den HEERE. |
30 Daerna seyde Mose tot de kinderen Israëls, Siet, de HEERE heeft met name geroepen Bezaleël den sone Uri, des soons Hur, vande stamme Iuda. |
31 Ende de Geest Godes heeft hem vervult met wijsheyt, met verstant, ende met wetenschap, namelick in alle hant-werck: |
32 Ende om te bedencken vernuftigen arbeyt, te wercken in gout, ende in silver, ende in koper, |
33 Ende in konstige steen-snydinge, om in te setten, ende in konstige hout-snijdinge: om te wercken in allen vernuftigen hantwercke. |
34 Hy heeft hem oock in sijn herte gegeven [andere] te onderwijsen: hem, ende Aholiab den sone Ahisamach van de stamme Dan. |
35 Hy heeftse vervult met wijsheyt des herten, te maken alle werck eenes werck-meesters, ende des aldervernuftichsten [hantwerckers], ende des borduerders, in hemels-blaeuw ende in purper, in scharlaken, en in fijn linnen, ende des wevers: makende alle werck, ende bedenckende vernuftigen arbeyt. |