Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 13 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Exodus 13

1 DOe sprack de HEERE tot Mose, seggende:
2 Heylicht my alle eerst-geboren, wat eenige baer-moeder opent, onder de kinderen Israëls, van menschen ende van beesten: dat is mijne.
3 Voorder seyde Mose tot den volcke, Gedenckt aen desen selven dach, in welcken ghy-lieden uyt Egypten, uyt den dienst-huyse, gegaen zijt; want de HEERE heeft u door een stercke hant van hier uytgevoert: daerom en sal het gedeessemde niet gegeten worden.
4 Heden gaet ghy-lieden uyt in de maent Abib.
5 Ende het sal geschieden, als u de HEERE sal gebracht hebben in het lant der Canaaniten, ende der Hethiten, ende der Amoriten, ende der Heviten, ende der Iebusiten, ’t welck hy uwen vaderen gesworen heeft u te geven, een lant vloeyende van melck ende honich: so sult ghy desen dienst houden in deser maent.
6 Seven dagen sult ghy ongesuerde brooden eten: ende aen den sevensten dach sal den HEERE een feest zijn.
7 Seven dagen sullen ongesuerde [brooden] gegeten worden: ende het gedeessemde en sal by u niet gesien worden, ja daer en sal geen suer-deech by u gesien worden in alle uwe palen.
8 Ende ghy sult uwen sone te kennen geven te dien selven dage, seggende: [Dit is] om ’t gene de HEERE my gedaen heeft, doe ick uyt Egypten uyttooch.
9 Ende ’t sal u zijn tot een teecken op uwe hant, ende tot een gedachtenisse tusschen uwe oogen, op dat de wet des HEEREN in uwen monde zy: om dat u de HEERE door een stercke hant uyt Egypten uyt-gevoert heeft.
10 Daerom onderhoudet dese insettinge ter bestemder tijt: van jaer tot jaer.
11 Het sal oock geschieden, wanneer u de HEERE in ’t lant der Canaaniten sal gebracht hebben, gelijck hy u ende uwen vaderen gesworen heeft; ende hy het u sal gegeven hebben:
12 So sult ghy tot den Heere doen overgaen wat de baer-moeder opent: oock alles was [de baer-moeder] opent, van de vrucht der beesten die ghy hebben sult: de mannekens sullen des HEEREN zijn.
13 Doch al wat [de baer-moeder] der eselinne opent, sult ghy lossen met een lam: wanneer ghy het nu niet en losset, so sult ghy ’t den necke breken: maer alle eerstgebooren des menschen onder uwe sonen sult ghy lossen.
14 Wanneer het geschieden sal, dat uw’ sone u morgen sal vragen, seggende: Wat is dat? so sult ghy tot hem seggen, De HEERE heeft ons door een stercke hant uyt Egypten, uyt den dienst-huyse uytgevoert.
15 Want het geschiedde, doe Pharao sich verhardde ons te laten trecken, so doodde de HEERE alle eerstgeborene in Egypten-lant, van des menschen eerstgeborenen af, tot den eerstgeborenen der beesten: daerom offere ick den HEERE de mannekens van alles wat de baer-moeder opent, doch alle eerstgeborene mijner sonen losse ick.
16 Ende ’t sal tot een teecken zijn op uwe hant, ende tot voorhooft spanselen tusschen uwe oogen: want de HEERE heeft door een stercke hant ons uyt Egypten uytgevoert.
17 Ende ’t is geschiet, doe Pharao het volck hadde trecken laten, so en leyddese Godt niet [op] den wech van der Philistijnen lant, hoewel die naerder was; want Godt seyde, Dat het den volcke niet en rouwe, als sy den strijt sien souden, ende weder keeren nae Egypten.
18 Maer Godt leydde het volck omme, door den wech van de woestijne der schelf-Zee: De kinderen Israëls nu togen by vijven uyt Egypten-lant.
19 Ende Mose nam Iosephs beenderen met sich, want hy hadde met eenen swaren eedt de kinderen Israëls beswooren, seggende: Godt sal u-lieden voor seker besoecken: voert dan mijne beenderen met u lieden op van hier.
20 Also reysden sy uyt Succoth: ende sy legerden haer in Etham, aen het eynde der woestijne.
21 Ende de HEERE tooch voor haer aengesichte, des daegs in een wolcken-colomne, dat hyse op den wech leydde, ende des nachts in een vyer-colomne, dat hyse luchtede: om voorts te gaen dach ende nacht.
22 Hy en nam de wolcken-colomne des daegs, noch de vyer-colomne des nachts niet wech van het aengesichte des volcks.

Einde Exodus 13