Statenvertaling.nl

sample header image

Exodus 1 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Exodus 1

De namen ende ’t getal der kinderen Israëls, die in Egypten quamen, ende hare vermenigvuldinge, vers 1 etc. hoe Pharao poogt haer te onderdrucken, maer te vergeefs, 14. Pharao beveelt de vroedvrouwen alle knechtkens te dooden, soo haest als sy souden geboren zijn, 16. Maer sy behoudense in het leven, 17. Godt segent de vroedvrouwen, 21. Pharao gebiedt alle knechtkens te verdrencken, 22.
 
1 DIT nu zijn de namen der sonen Israëls, a die in Egypten gekomen zijn, met Iacob; 1 sy quamender in elck met sijnen 2 huyse.
a Genes. 46.5. Exod. 6.14.
1 Hebr. man, ende sijn huys quamen daer in.
2 D. huysgesin.
 
2 Ruben, Simeon, Levi, ende Iuda.
3 Issaschar, Zebulon, ende 3 Benjamin:
3 Benjamin was de jongste van alle Iacobs sonen, evenwel wort hy hier gestelt voor de sonen der bywijven.
 
4 Dan, ende Naphthali, Gad, ende Aser.
5 b 4 Alle de zielen nu die 5 uyt de heupe Iacobs voort-gekomen zijn, waren 6 tseventich zielen: doch 7 Ioseph was in Egypten.
b Genes. 46.27. Deut. 10.22. Actor. 7.14.
4 Hebr. alle ziele. dat is, alle persoonen. siet Genes. 12. op vers 5.
5 Siet Genes. 46. op vers 26.
6 Siet Genes. 46. op vers 27.
7 Ioseph ende sijne twee sonen waren wel uyt Iacob voort-gekomen, maer sy waren in Egypten eer Iacob daer quam.
 
6 c Doe nu Ioseph gestorven was, ende alle sijne broeders, 8 ende al dat geslachte,
c Genes. 50.26.
8 D. alle de menschen van die eeuwe, ofte tijt, in de welcke Ioseph ende sijne broederen noch leefden: ende wort alsoo het Hebr. woort voor den tijt van eenes menschen leven genomen, Siet Gen. 15. op vers 16.
 
7 So werden de kinderen Israëls vruchtbaer, d ende wiessen overvloedelick in grooten getale, ende sy vermeerderden, ende werden 9 gantsch seer machtich: so dat het lant met haer vervult wert.
d Deut. 26.5. Actor. 7.17.
9 Hebr. in seer seer machtich.
 
8 e Daerna stont een nieuwe Coninck op over Egypten, die Ioseph niet gekent en hadde.
e Actor. 7.18.
 
9 Die seyde tot sijnen volcke: Siet, het volck der kinderen Israëls is vele, ja machtiger dan wy.
10 f Comt-aen, laet ons 10 wijslick tegen het selve handelen, op dat het niet en vermenichvuldige, ende het geschiede, alsser eenigen krijch voor-valt, dat het sich oock niet en vervoege tot onse 11 vyanden, ende tegen ons en strijde, ende uyt het lant op-trecke.
f Actor. 7.19.
10 And. laet ons het verkloecken.
11 Hebr. haters.
 
11 Ende sy setteden 12 Overste der schattingen over dat selve, om het te verdrucken 13 met hare lasten: want 14 men bouwde Pharao 15 schat-steden, Pitom ende 16 Raamses.
12 D. die eenen yederen sijn gestelt werck afeyschten.
13 T.w. die sy haer opleyden.
14 And. het bouwde: te weten, het volck Israëls.
15 And. ammunitie-steden.
16 Dit moet onderscheyden zijn van het lant Rameses, Genes. 47.11.
 
12 Maer g 17 hoe sy ’t meer verdruckten, hoe’t meer vermeerderde, ende hoe het meer wies: so dat sy verdrietich waren van wegen de kinderen Israëls.
g Psal. 105.24.
17 Hebr. gelijck als sy’t verdruckten, alsoo vermeerderde’t, ende alsoo wies het. Hebr. brack uyt. Siet Gen. 28. op vers 14.
 
13 Ende de Egyptenaers deden de kinderen Israëls dienen, 18 met hardicheyt.
18 Hierom wort met rechte Egypten genoemt een diensthuys. Exod. 20.2. ende, een yseren oven. Deut. 4.20.
 
14 So dat sy haer ’t leven bitter maeckten met harden dienst, in leem, ende in tichel-steenen, ende met allen dienst op den velde: met allen haren dienst 19 dien sy haer deden dienen met hardicheyt.
19 And. dien sy onder hen dienden.
 
15 Daerenboven sprack de Coninck van Egypten 20 tot de vroedvrouwen der Hebreinnen, (welcker eener 21 name Siphra, ende der anderer name Pua was);
20 And. tot de Hebreeusche vroedvrouwen.
21 Dese twee zijn geweest de voornaemste, maer sonder twijfel sullender onder soo een groot getal der hebreeusche vrouwen veel meer geweest zijn.
 
16 Ende seyde, Wanneer ghy de Hebreinnen in’t baren helpt, ende sietse op de stoelen: ist een sone, 22 so doodet hem, maer ist een dochter, so laetse leven.
22 Siet de oorsake, vers 9, 10.
 
17 Doch de vroed-vrouwen vreesden Godt, ende en deden niet gelijck als de Coninck van Egypten tot haer gesproken hadde, maer sy behielden de knechtkens in ’t leven.
18 Doe riep de Coninck van Egypten de vroed-vrouwen, ende seyde tot haer, Waerom hebt ghylieden dese sake gedaen? dat ghy de knechtkens in ’t leven behouden hebt?
19 Ende de vroed-vrouwen seyden tot Pharao, Om dat de Hebreinnen niet en zijn gelijck de Egyptische wijven, want sy zijn 23 sterck, eer de vroed-vrouwe tot haer komt, so hebben sy gebaert.
23 Hebr. levendich.
 
20 Daerom dede Godt den vroedvrouwen 24 goet: ende dat volck vermeerderde, ende ’t wiert seer machtich.
24 Niet om eenige leugen, maer om datse Godt vreesden, ende de kinderkens lieten leven. Siet vers 21.
 
21 Ende het geschiedde, dewijle de vroed-vrouwen Godt vreesden, so 25 bouwde hy haer huysen.
25 Hebr. maeckte. dat is, Godt segendese alsoo, datter geslachten ende nakomelingen uyt haer gesproten zijn. Dit kanmen verstaen van de Israëliten, ofte van de vroevrouwen, ofte van beyde t’samen.
 
22 h Doe geboodt Pharao allen sijnen volcke, seggende: Alle 26 sonen 27 die geboren worden, sult ghy inde riviere werpen, maer 28 alle dochteren in ’t leven behouden.
h Actor. 7.19.
26 Hebr. allen sone die geboren wort.
27 T.w. van de Hebreeusche vrouwen.
28 Hebr. alle dochter.

Einde Exodus 1