Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 94 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 94

De Prophete bidt Godt dat hy wrake doe over de tyrannen ende godtloose, die hy hier beschrijft, hen aenwijsende Godes voorsichticheyt in het scheppen ende regeren der werelt, ende hy troost de godtsalige met de hulpe, ende verlossingen, die de Heere gewoon is den sijnen te bewijsen.
 
1 O Godt 1 der wraken, o HEERE, Godt der wraken, a 2 verschijnt blinckende.
1 Dat is, die sware wrake of straffe doet over de ongerechticheyt, ende dien alle wrake toe behoort. Deut. 32.35.
a Deut. 32.2. Psal. 50.2. ende 80.2.
2 Te weten, tot onsen troost, ende tot schrick onser vyanden. Siet Psal. 80.2.
 
2 Ghy 3 Richter der aerde, 4 verheft u: brengt vergeldinge weder over de hoovaerdige.
3 D. der menschen die op der aerde woonen, als Gen. 18.25. Psal. 82.8.
4 T.w. tot rechtveerdige wrake. siet Psal. 7. vers 7.
 
3 Hoe lange sullen de godloose, o HEERE? hoe lange sullen de godloose 5 van vreucht opspringen?
5 Te weten, van wegen de onderdruckinge ende het kruys der vroomen.
 
4 Uytgieten? hardt spreken? alle werckers der ongerechticheyt sich beroemen?
5 O HEERE, sy verbryselen u volck: ende sy verdrucken 6 u erfdeel.
6 D. u volck, ’twelck u soo lief is als den mensche sijn erfgoet.
 
6 De weduwe ende den vreemdelinck dooden sy: ende sy vermoorden de weesen,
7 Ende seggen, b de HEERE en siet het niet: ende de Godt Iacobs en merckt het niet.
b Psal. 10.11, 13. ende 59.8.
 
8 c Aenmerckt 7 ghy onvernuftige onder den volcke, ende ghy dwase, wanneer sult ghy verstandich worden?
c Psal. 92.7.
7 D. die sonder verstant zijt als beesten. siet de aenteeck. Psal. 49. op vers 11. ende Psal. 92.7.
 
9 d Soude die de oore plant, niet hooren? soude die de ooge formeert, niet aenschouwen?
d Exod. 4.11.
 
10 Soude 8 die de heydenen tuchticht, niet straffen? 9 Hy die den mensche wetenschap leert?
8 Dat is, die geheele volcken ende lantschappen wel weet te besoecken met sijne geesselingen, soude die niet een voor een, wannneer hy swaerlick tegen hem sondicht, straffen?
9 Als of hy seyde, soude die niet weten, watter omme-gaet onder de menschen, ende wat de godtloose doen?
 
11 e De HEERE weet de gedachten des menschen, datse ydelheyt zijn.
e 1.Corint. 3.20.
 
12 Welgelucksalich is de man, o HEERE, 10 dien ghy tuchticht: ende dien ghy leert uyt uwe wet,
10 T.w. om hem tot verstant, ende tot kennisse van u, ende van hem selven te brengen.
 
13 Om hem ruste te geven van de quade dagen: 11 tot dat de kuyl voor den godloosen gegraven wert.
11 D. Tot dat de godtloose tot sijnen verderve kome.
 
14 Want f de HEERE en sal sijn volck niet begeven: noch hy en sal sijn erve niet verlaten.
f 1.Sam. 12.22. Rom. 11.1, 2.
 
15 Want 12 ’t oordeel sal weder keeren tot de gerechticheyt: ende alle oprechte van herte sullen 13 ’tselve navolgen.
12 De sin deser woorden is, het laet sich nu aensien, als of de oordeelen Godes, tegen sijne gerechticheyt liepen, dewijle Godt de goede plaecht, maer de godtloose in goede ruste ende vrede sitten laet: Maer ’toordeel Godes sal eyndelick wederkeeren tot de gerechticheyt, ende de vrome sullen verlost ende salich gemaeckt, maer de godtloose sullen gestraft ende verdoemt worden. Vergel. Iesa. 28.17.
13 T.w. recht, of oordeel, daer hy stracks van gesproken heeft, namelick, na dat sy Godes gerechticheyt over de godtloose sullen gesien hebben. And. sullen hem, of, den selven, T.w. Heere, navolgen. Hebr. achter het selve, ofte, hem [zijn].
 
16 Wie sal voor my 14 staen tegen de boosdoenders? wie sal sich voor my stellen tegen de werckers der ongerechticheyt?
14 T.w. om my te helpen: Als of hy seggen wilde, Niemant onder de menschen, maer het sal Godt de Heere zijn. Siet Esther 8.11. de Psalmist klaecht dat hy van sijne vrienden inden noot is verlaten geweest.
 
17 Ten ware dat de HEERE my een hulpe geweest ware: 15 mijne ziele hadde 16 by nae 17 in de stilte gewoont.
15 D. ick, wel verstaende so veel mijn lichaem aengaet.
16 Of haest, schier, op weynich nae, korts.
17 D. Ick ware haest om hals geweest, en onder d’aerde, daermen sprakeloos leyt, ende den Heere niet prijsen en kan, Als Iob 3.17, 18. Psal. 88.13. ende 105.18. ende 115.17.
 
18 Als 18 ick seyde, Mijn voet wanckelt, uwe goedertierenheyt, o HEERE, ondersteunde my.
18 T.w. niet anders wetende, dan dat ick teenemael ter neder, ende als onder voet lach.
 
19 19 Als mijne gedachten binnen in my vermenichvuldicht wierden, hebben uwe vertroostingen mijne ziele verquickt.
19 Ofte, Inde veelheyt mijner gedachten in ’t midden van my. Siet de aenteeck. Iob 20. op vers 14.
 
20 Soude sich 20 de stoel der schadelicheden met u vergeselschappen? die moeyte verdichtet 21 by insettinge?
20 Dat is, de schadelicke ende godtloose Richters: Verstaet hier by, Geensins.
21 D. door een besluyt. Of, Tegen d’insettinge? D. tegen de geboden die Godt heeft in gesett. Anders voor een wet, D. in de plaetse van goede wetten.
 
21 Sy 22 rotten sich t’ samen tegen de ziele des rechtveerdigen: ende sy 23 verdoemen onschuldich bloet.
22 T.w. de godtloose ende onrechtveerdige Richters.
23 Siet Iob 10. op vers 2.
 
22 Doch de HEERE is my geweest tot een hooch-vertreck: ende mijn Godt tot 24 een steenrotse mijner toevlucht.
24 Te weten, daer ick seker wesen konde, ende buyten alle perikel. siet Psal. 91.14.
 
23 Ende 25 hy sal hare ongerechticheyt op hen doen wederkeeren, ende hy salse 26 in hare boosheyt verdelgen: de HEERE onse Godt salse verdelgen.
25 D. hy sal hen nae hare verdiensten vergelden.
26 Of, van wegen hare boosheyt.

Einde Psalm 94