Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 91 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 91

De Psalmist stelt hier de gelegentheyt die het in deser werelt heeft met alle Godtsalige, verhalende de menichvuldige weldaden, die de gene ontfangen die haer gantschelick op den Heere verlaten.
 
1 DIe 1 in de schuyl-plaetse des alderhoochsten is geseten, die sal vernachten 1 in de schaduwe 2 des Almachtigen.
1 . 1 D. onder de bescherminge. Vergel. Num. 14.9. Ruth 2.12 Psal. 17.8. ende 36.8. ende 61.5. ende 63.8. Hos. 14.8. met d’aenteeck.
2 Van het woort Schaddai, ’twelck in in het hebr. staet, siet Genes. 17.1.
 
2 3 Ick sal tot den HEERE seggen; Mijne toevlucht, ende mijne burgt: mijn Godt op welcken ick vertrouwe.
3 Of, Ick segge van den HEERE.
 
3 a Want 4 hy sal u redden 5 van den strick 6 des vogel-vangers: van de seer verderflicke pestilentie.
a Psal. 124.7.
4 Met dese woorden schijnt de prophete hem selven aen te spreken: Ofte, hy keert sijne ziele tot den geloovigen mensche.
5 Siet dergelijcke maniere van spreken, Psal. 10.9.
6 Dat is, alle listige, soo geestelicke als lichamelijke vyanden, insonderheyt des duyvels, die altijt rondom ons gaet, soeckende ons te verscheuren. Godt gebruyckt soo der goeder, als der quader Engelen dienst, om sijne oordelen uyt te voeren. Siet 2.Sam. 24.16. ende 2.Reg. 19.35. ende 1.Corint. 10.10.
 
4 Hy b sal u decken met sijne vlercken, ende 7 onder sijne vlegelen sult ghy betrouwen: 8 sijne waerheyt is een rondasse ende beukelaer.
b Psal. 57.2.
7 Siet Ruth 2. op vers 12.
8 D. de vasticheyt sijner heyliger beloften sal u dienen om u te beschutten, gelijck des menschen lichaem voor de slagen, ende scheuten des vyants beschutt wert met eenen breeden schilt. Dit schrijft Paulus den geloove toe Eph. 6.16. om dat het selve Godes beloften aengrijpt.
 
5 c Ghy en sult niet vreesen voor 9 den schrick des nachts: voor den pijl die ’s daechs vliegt:
c Iob 5.19, 20. Prov. 3.25. Cant. 3.8.
9 Of, Vervaertheyt; D. voor ’t gene dat den mensche snachts eenen schrick aenjaecht.
 
6 Voor de pestilentie die in de donckerheyt wandelt: voor ’t verderf dat 10 op den middach verwoestet.
10 D. Opentlick: alsoo oock Ier. 15.8. Als of hy seyde, Ghy en sult niet vreesen voor de pestilentie, nochte des nachts, nochte des daechs: of sijder schoon vele rontom u henen wech ruckt, de Heere sal u bewaren: wel verstaende, Indien het tot sijner eere, ende tot uwe salicheyt is gereyckende.
 
7 Aen 11 uwe zijde sullender duysent 12 vallen, ende tien duysent aen uwe rechterhant: tot u 13 en sal’t niet genaken.
11 T.w. aen uwe slincker zijde.
12 Verst. door de pestilentie gedoodet zijnde.
13 Of, en salse, te weten, de pestilentie, van de welcke gesproken is vers 6.
 
8 Alleenlick sult ghy’t met uwe oogen 14 aenschouwen: ende ghy sult de 15 vergeldinge der godtloosen sien.
14 T.w. hoe de godtloose met sulcke plagen schrickelick sullen aengetast worden.
15 D. hoe den godtloosen hare boosheyt sal vergolden, ende hoe sy van Godt sullen gestraft worden.
 
9 Want ghy, HEERE, zijt mijne toevlucht: den Alderhoochsten 16 hebt ghy gestelt tot 17 u vertreck:
16 Men mach dit nemen, als of de prophete hem selven, ofte sijne ziele aensprake: ofte dat hy sijne reden keerde tot den geloovigen mensche, als boven vers 3.
17 T.w. Daer ghy sekerlick woonen ende blijven moocht.
 
10 U en sal geen quaet wedervaren, noch geen plage sal uwe Tente naederen.
11 d Want hy sal sijne Engelen van u bevelen, datse u bewaren 18 in alle uwe wegen.
d Psal. 34.8. Mat. 4.6. Luc. 4.10.
18 T.w. in alle die wegen, die u van Godt bevolen zijn, om daer in te wandelen. Dese woorden liet de duyvel uyt, doe hy dit vers citeerde, met Christo disputerende Matt. 4.6.
 
12 e Sy sullen u op de handen dragen, op dat ghy uwen voet aen geenen steen en stootet.
e Luc. 4.11.
 
13 19 Op den f fellen leeuw ende d’adder 20 sult ghy treden, ghy sult den jongen leeuw, ende de drake vertreden.
19 Of, over.
f Iob 5. versen 22, 23.
20 T.w. sonder daer van beschadicht te werden. Verstaet onder den name van Leeuw ende Adder, oock alle andere dingen, die den mensche kunnen hinderen ofte schaden aen ziele ofte aen lichaem: Sy worden alle over-wonnen door ’t geloove, Marc. 16.17, 18. Hebr. 11.33, 34. Siet het exempel Davids 1.Sam. 17.34. der drye jongelingen Dan. 3. ende Daniels, Dan. 6.22.
 
14 Dewijle 21 hy my seer bemint, [spreeckt Godt] so sal ick hem uythelpen: Ick sal hem op eene hoochte stellen, want 22 hy kent mijnen Name.
21 Hy] T.w. de geloovige man
22 Hy kent mijnen name] D. hy heeft my lief ende weert, als Psal. 1.6. Of, hy kent my voor sijnen Godt, op den welcken hy sijn vertrouwen stelt. Siet Psal. 9. op vers 11.
 
15 Hy 23 sal my aenroepen, ende ick sal hem verhooren: in de benauwtheyt sal ick by hem zijn, ick salder hem uyttrecken, ende sal hem vereerlicken.
23 Of, [Als] hy my sal aenroepen, so sal ick hem verhooren.
 
16 Ick 24 sal hem met lanckheyt der dagen versadigen, ende ick sal hem 25 mijn heyl doen sien.
24 Daer staet geschreven van Abraham, Isaac, David, Iob, etc. dat sy sat van dagen waren, Gen. 25.8. ende 35.29. 1.Chron. 23.1. Iob 42.17.
25 Of, mijne salicheyt. Dit machmen bequamelick verstaen van de eeuwige salicheyt ende verlossinge, welck is de voornaemste weldaet, die Godt den vroomen bewijst, ende die op haer lange leven, ende op het af-sterven volcht.

Einde Psalm 91