Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 86 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 86

David in groote swaricheyt vervallen zijnde, neemt met den gebede sijnen toevlucht tot sijnen goedertiernen ende Almachtigen Godt, hem biddende om genadige verlossinge uyt de selve, tot sijnen troost, ende tot schande sijner vyanden, belovende Godt danckbaerheyt daer voor te bewysen.
 
1 1 EEn gebedt Davids. HEERE, neyget uwe oore, verhoort my, want ick ben elendich, ende nootdurftich.
1 Als Psal. 17.
 
2 Bewaert mijne ziele, want ick ben [uwe] 2 gunst-genoot, ô ghy mijn Godt, verlost 3 uwen knecht die op u betrouwt.
2 And. dien ghy goetgunsticheyt bewijst.
3 T.w. my, alsoo oock versen 4, 16.
 
3 Zijt mij genadich, HEERE, want ick roepe tot u den gantschen dach.
4 Verheugt de ziele uwes knechts: want 4 tot u, Heere, verheffe ick mijne ziele.
4 D. ick soecke hulpe by u, ende ick verwachtese oock van u. siet Psal. 25. op vers 1.
 
5 Want ghy, HEERE, zijt goet, ende 5 geern vergevende: ende van groote goedertierenheyt allen die u aenroepen.
5 Hebr. een geern-vergever, of, geern-quijtschelder.
 
6 HEERE, neemt mijn gebedt ter ooren! ende merckt op de stemme mijner smeeckingen.
7 a In den dach mijner benauwtheyt roepe ick u aen, want ghy verhoort my.
a Psal. 50.15.
 
8 6 Onder de Goden en is niemant u gelijck, Heere, ende b daer en zijn geene gelijck uwe wercken.
6 D. onder de Afgoden, siet Psal. 96. vers 5. ende 1.Cor. 8. versen 5, 6. Men kan oock onder den name van Goden hier verstaen de Engelen, ofte Princen deser werelt.
b Deut. 3.24. Psal. 136.4.
 
9 Alle de heydenen, Heere, die ghy gemaeckt hebt, 7 sullen komen, ende sullen haer voor u aenschijn nederbuygen, ende uwen Name eeren.
7 T.w. ten tijde des Rijcx Christi, als de heydenen tot sijne kennisse geroepen ende gebracht sullen werden.
 
10 Want ghy zijt groot, ende doet wonder-wercken, Ghy alleen zijt Godt.
11 c Leert my, HEERE, 8 uwen wech, ick sal 9 in uwe waerheyt wandelen: vereenigt mijn herte 10 tot de vreese uwes Naems.
c Psal. 25.4. ende 27.11. ende 119.33.
8 Hoe ick leven ende wandelen sal.
9 D. in uwe geboden, die warelick aenwijsen hoe ghy wilt ge-eert ende gedient wesen.
10 Hebr. tot het vreesen van uwen name. D. doet dat mijn herte hem vaste verknocht ende vereenicht mach houden aen de godtsalicheyt, sonder eenige afwijckinge, of scheuringe, ende sonder herwaerts of derwaerts gedreven te worden.
 
12 Heere, mijn Godt, ick sal u met mijn gantsch herte loven, ende ick sal uwen Name eeren in eeuwicheyt:
13 Want uwe goedertierenheyt is groot over my: ende ghy hebt 11 mijne ziele uyt 12 het onderste des grafs uytgeruckt.
11 D. my, mijn leven, ofte mijn lichaem, als Psal. 16. vers 10.
12 Hebr. het ondersten graf. de sin deses vers is, dat David Godt bidt om verlossinge uyt sijne elende, gelijck hy meermaels gedaen hadden, verstaende door ’t woort graf of helle, groot perikel, of sware elenden ende smerten, ofte de helle selve, van de welcke Godt hem door Christum verlost hadde.
 
14 O Godt, d de hoovaerdige staen tegen my op, ende de vergaderingen der tyrannen soecken mijne ziele: ende 13 sy en stellen u niet voor hare oogen.
d Psal. 54.5.
13 Hebr. tegen over haer. D. sy en hebben u niet voor oogen, noch sy en vreesen uwen H. name niet. siet Psal. 54. op vers 5.
 
15 Maer ghy Heere, e zijt een barmhertich ende genadich Godt, 14 lanckmoedich, ende groot van goedertierenheyt ende 15 waerheyt.
e Exod. 34.6. Num. 14.18. Psal. 103.8. ende 145.8. Neh. 9.17. Ioël 2.13.
14 Of, langsaem tot toorn.
15 Of, trouwe.
 
16 Wendt u tot my, ende zijt my genanadich, 16 geeft uwen knecht uwe sterckte: ende verlost 17 den sone uwer dienstmaecht.
16 D. laet uwe sterckte ende mogentheyt tot mijnen besten zijn.
17 Dat is my, wiens moeder uwe dienst-maecht geweest is, ofte noch is. ofte, een sone uwer dienst-maecht, ende volgens u soo eygen toebehoorende als de kinderen die van een dienstmaecht geboren zijn. siet Exod. 21.4. met d’aenteeck.
 
17 Doet aen my een teecken 18 ten goede, op dat het mijne haters sien, ende beschaemt worden, 19 als ghy, HEERE, my geholpen, ende my getroost sult hebben.
18 D. verlost ende bewaert my alsoo, dat ick anderen een teecken ten goede, ter vertroostinge, ende ter versterckinge moge zijn.
19 And. om dat ghy HEERE.

Einde Psalm 86