Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 85 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 85

De Psalmist stelt Godt voor oogen de verlossingen die hy eertijts sijnen volcke gedaen heeft, hem biddende dat hy oock voortaen sijner Gemeynte sulcke genade wille bewysen, belovende daer op sich te willen verlaten.
 
1 EEn Psalm voor den Opper-sang-meester, onder de kinderen van Korah.
2 Ghy zijt 1 uwen lande gunstich 2 geweest, HEERE: 3 de gevanckenisse 4 Iacobs hebt ghy gewendt.
1 Ofte, hebt een welgevallen aen u lant gehadt. T.w. ’t lant Canaan, ’twelck ghy uwen volcke ingegeven hebt om te bewoonen.
2 T.w. voormaels, wanneer ghy ’t selve den vyanden, die het ingenomen hadden, wederom hebt benomen.
3 D. de gevangene Ioden hebt ghy verlost uyt hare gevanckenisse in Babylonien, daerse henen gevoert waren. Gevanckenisse, voor gevangene, wort oock gebruyckt. Psal. 14.7. ende Psal. 68.19. ende elders.
4 D. der nakomelingen Iacobs.
 
3 De misdaet uwes volcks hebt ghy wechgenomen: Ghy hebt alle hare sonden bedeckt, Sela!
4 Ghy hebt 5 wechgenomen al uwe 6 verbolgentheyt: Ghy hebt u gewendt van de hitticheyt uwes toorns.
5 Of, doen ophouden. Hebr. ghy hebt vergadert.
6 D. de straffen en plagen, die ghy in uwen toorn over de menschen pleecht uyt te storten. Siet de aenteeck. Iob 21. op vers 30.
 
5 7 Brengt ons weder, ô Godt onses heyls: ende doet te niete uwe toornicheyt over ons.
7 Tot onsen voorigen staet. And. bekeert ons.
 
6 Sult ghy eeuwelick tegen ons toornen? sult ghy uwen toorn uytstrecken 8 van geslachte tot geslachte?
8 Hebr. op geslachte ende geslachte.
 
7 9 Sult ghy ons niet a weder levendich maken? op dat u volck sich 10 in u verblijde?
9 Hebr. sult ghy niet weder-keeren, ons levendich maken? Te weten, ons geheelick weder her-stellende, in plaetse daer wy nu als doot zijn in dese elendige gevanckenisse?
a Psal. 71.20.
10 T.w. van wegen uwe goedertierenheyt aen haer bewesen.
 
8 11 Toont ons uwe goedertierenheyt, ô HEERE, ende geeft ons 12 u heyl.
11 Of, laett ons sien, D. laett ons uwe genade ende weldadicheyt genieten, als Psal. 50.23.
12 D. uwe heylsame verlossinge.
 
9 13 Ick sal hooren wat Godt de HEERE spreken sal, want hy sal tot sijn volck, ende tot sijne gunst-genooten van vrede spreken: Maer datse niet weder 14 tot dwaesheyt en keeren.
13 D. ick sal neerstelick letten op ’t gene dat Godt ons getuycht van sijne gunste tot sijne kercke, soo wel door sijn woort, als door menigerhande wercken sijner mogentheyt.
14 D. tot sonden ende overtredingen van Godes heylige wet, Daer mede sy den rechtveerdigen toorn Godes op haer gehaelt hebben, niet hoorende nochte gehoorsamende de vermaningen ende onderrichtingen der Propheten, alsoo dat betaemt. siet Psal. 125.3.
 
10 Sekerlick, sijn heyl is nae by den genen die hem vreesen, 15 op dat in onsen lande eere woone.
15 D. Op dat ons lant wederom in den heerlicken ende geluckigen stant gebracht worde, in welcken het te vooren geweest is.
 
11 De goedertierenheyt ende 16 waerheyt 17 sullen malkanderen ontmoeten: de b gerechticheyt ende vrede 18 sullen 19 [malkanderen] kussen.
16 Of, trouwe, Ende alsoo oock vers 12.
17 Of, hebben malkanderen ontmoett.
b Hebr. 7.2.
18 Met dese ende de navolgende spreucken, die ten deele by gelijckenisse gesproken worden, beschrijft de Prophete den welstant des Rijcks Christi, op wiens toekomste ende heerlicke weldaden hier gesien wort.
19 Te weten, gelijck vrienden doen, als sy malkanderen ontmoeten, Exod. 4.27. ende 18.7.
 
12 De waerheyt 20 sal uyt der aerde spruyten, ende gerechticheyt 21 sal van den hemel neder sien.
20 Dat is, Sy sal vermeerdert ende uytgebreydet worden door veler menschen bekeeringe tot Godt, ende gehoorsaemheyt tot het Euangelium.
21 Dat is, sy sal den menschen van Godt gegeven ende mede-gedeylt worden.
 
13 Oock sal de HEERE 22 ’t goede geven: ende ons c lant sal sijne vrucht geven.
22 Verstaet hier de goede gifte ende volmaeckte gave, die van boven komt van den Vader der lichten, Iac. 1.17.
c Psal. 67.7.
 
14 23 De gerechticheyt sal voor sijn aengesichte henen gaen: ende hy 24 salse setten op den wech sijner voetstappen.
23 De Psalmist wil met dese woorden te verstaen geven, dat Christus aen alle plaetsen, daer hy met de predicatie dese H. Euangelij komen sal, de gerechticheyt des geloofs mede brengen sal, van de welcke gesproken is vers 11.
24 Te weten, de gerechtigheyt. Ofte, hy sal [ons] op den wech sijner voet-stappen setten.

Einde Psalm 85