Statenvertaling.nl

sample header image

Psalm 82 – Statenvertaling editie 1637

Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)

Edities SV:    

Bijbelboek:    

Hoofdstuk: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Inleiding Bijbelboek
Weergave: Met kanttekeningenZonder kanttekeningen

Psalm 82

De Psalmist getuycht, dat Godt in’t gerichte presideert: Ende hy vermaent de Richters hares ampts, bestraffende haer onverstant ende onachtsaemheyt: met dreyginge van straffe.
 
1 EEn 1 Psalm Asaphs. Godt 2 staet 3 in de vergaderinge Godes: 4 hy oordeelt 5 in’t midden der Goden.
1 Siet de aenteeck. op Psal. 45.1. ende 50.1.
2 D. hy is tegenwoordich, Te weten, als Souverain, ofte opperste Richter.
3 D. in sijne vergaderinge, in de vergaderinge die ’t samen komt om van sijnent wege, ende uyt sijn bevel, recht te doen. Siet Deut. 1.17. ende 2.Chron. 19.6. ende Rom. 13.1.
4 Alsoo, namelick, dat hy hare oordeelen, door sijne voorsichticheyt ende wijsheyt, alsoo stiert ende regeert, dat sy tot sijne eere strecken moeten. ofte, hy oordeelt) dat is, hy letter wel op, wat sententien dat de Richters uytspreken, beloonende de Richters die goet recht spreken: ende straffende de gene die hare ondersaten onrechtveerdelick verdrucken.
5 D. In’t midden der Coningen ende der Vorsten, ja aller overicheden, als zijnde al te male sijne Stadthouders. Siet Exod. 21.6. ende 22. versen 8, 9, 28. Iohan. 10.34.
 
2 6 Hoe lange sult ghylieden onrecht oordeelen, ende 7 het aengesichte der godtloosen aennemen? Sela!
6 Hier voert de Prophete Godt in, aensprekende de onrechtveerdige Richters. Andere houdent voor de woorden des Psalmistes.
7 Het aengesichte aennemen, is hier te seggen, die gene die een onrechtveerdige sake hebben, in’t gerichte gunstich zijn, ’t welck Godt te doen verboden heeft Lev. 19.15. Deut. 1.17. ende 16.19. ende 2.Chro. 19.7. Pro. 18.5. Thren. 2.1......9.
 
3 8 Doet recht den armen, ende den weese: 9 rechtveerdicht den verdruckten, ende den armen.
8 D. verdedicht, beschermt, verlost. siet Psal. 43.1. Ies. 1.17.
9 Verst. hier by, Indien hy een rechtveerdige sake heeft, doet hem recht, vervoordert sijn sake. Siet Deut. 25.1. ende Ierem. 22.3.
 
4 a Verlost den armen ende den behoeftigen, ruckt [hem] uyt 10 der godtloosen hant.
a Prov. 24.11.
10 D. der gener die een quade sake hebben, ende den armen soecken te verdrucken.
 
5 11 Sy en weten niet, noch en verstaen niet, sy 12 wandelen steets in duysternisse: 13 [dies] wanckelen alle fondamenten der aerde.
11 T.w. de Richters: sy en weten noch en overleggen niet, dat Godt in de vyerschare by hen tegenwoordich is, noch sy en vragen nae sijne bestraffingen ofte bevel niet. Siet Prov. 29.7. Ierem. 10.21. Mich. 3.1.
12 In duysternisse wandelen, is steedts in sonden leven, 1.Ioh. 1.16. Eph. 4.17, 18. ende 5.8. ofte, in duysternisse, dat is, in onwetenheyt.
13 Als of hy seyde, om dat het soo staet met Coningen, Vorsten, ende overicheden, daerom gaet het in de werelt seer qualick, ende daer uyt spruyten alle de beroerten ende swaricheden in landen ende steden. Siet Iesa. 24.19, 20.
 
6 14 Ick hebbe wel geseyt, Ghy zijt Goden: ende ghy zijt alle kinderen des Alderhoochsten:
14 Als of hy seyde, Ick hebbe u lieden wel die eere gedaen dat ick u Goden genoemt hebbe, als die ick gestelt hebbe om in mijnen name het gerichte te houden: maer, etc. Siet Exod. 21.6. ende 22.9, 28. Ioh. 10.34. ende bov. vers 1.
 
7 15 Nochtans sult ghy sterven 16 als een mensche: ende 17 als een van de Vorsten sult ghy 18 vallen.
15 Derhalven behoordet ghy oprechtelick te wandelen ende te handelen, gedenckende dat ghy Godt sult moeten rekenschap geven van al u doen en laten.
16 Hebr. als Adam, D. soo wel als andere slechte sterffelicke menschen.
17 T.w. die te vooren geweest ende alle gestorven zijn. And. Ende ghy Overste sult vallen, gelijck een [ander.]
18 D. sterven.
 
8 Staet op, O Godt, 19 oordeelt het aerdrijck: b want 20 ghy besitt alle Natien.
19 T.w. als opperste Richter der werelt. Siet Genes. 18.25. als of hy seyde, Heere, neemt ghy de sake by der hant, ende wilt weder te rechte brengen ’tgene de boose Richters verdorven hebben.
b Psal. 2.8. Hebr. 1.2.
20 Hebr. Ghy erft, ofte, sult erven in alle Natien: D. ghy besit ende sult altoos besitten in eygendom, (gelijckmen een rechtveerdich erfdeel besitt), het gantsche menschelicke geslachte.

Einde Psalm 82