Op deze pagina kunt u de Statenvertaling raadplegen in de editie van 1637 en/of 1657. De edities 1637, 1657 en de GBS-editie kunnen naar keuze parallel worden weergegeven. (Bij parallelweergave worden bij een vers eerst de kanttekeningen met verwijsteksten getoond, daarna de verklarende kanttekeningen.)
1 VOor den Opper-sang-meester op de Gittith, [een Psalm] Asaphs. |
2 Singt vrolick Gode onse Sterckte: Iuychet den Gode Iacobs. |
3 Heft eenen Psalm op, ende geeft den trommel: de lieflicke harpe met de luyte. |
4 Blaest de basuyne in de nieuwe Mane, ter bestemder tijt op onsen feest-dach. |
5 Want dat is eene insettinge in Israël, een recht van den Godt Iacobs. |
6 Hy heeft het gesett tot een getuygenisse in Ioseph, als hy uytgetogen was tegen Egyptenlant: [al waer] ick gehoort hebbe een sprake die ick niet en verstont. |
7 Ick hebbe sijne schouder van den last onttrocken: sijne handen zijn van de potten ontslagen. |
8 In de benauwtheyt riept ghy, ende ick hielp u uyt, Ick antwoordde u uyt de schuyl-plaetse des donders: Ick beproefde u aen de wateren van Meriba, Sela! |
9 Mijn volck, [seyde ick] hoort toe, ende ick sal onder u betuygen: Israël, of ghy nae my hoordet! |
10 Daer en sal onder u geen uyt-lants Godt wesen, ende ghy en sult u voor geenen vreemden Godt nederbuygen. |
11 Ick ben de HEERE uwe Godt, die u hebbe op-gevoert uyt het lant van Egypten: Doet uwen mont wijt open, ende ick sal hem vervullen. |
12 Maer mijn volck en heeft mijne stemme niet gehoort: ende Israël en heeft mijner niet gewilt. |
13 Dies heb’ ick het overgegeven in ’t goetduncken hares herten, datse wandelden in hare raetslagen. |
14 Och dat mijn volck nae my gehoort hadde! dat Israël in mijne wegen gewandelt hadde! |
15 In korten soude ick hare vyanden gedempt hebben, ende mijne hant gewendt hebben tegen hare wederpartijders. |
16 Die den HEERE haten, souden sich hem geveynsdelick onderworpen hebben, maer haerlieder tijt soude eeuwich geweest zijn. |
17 Ende hy soude het gespijst hebben met het vette der tarwe: Ia ick soude u versadigt hebben met honich uyt de rotz-steenen. |